vervoeging van de bedrijvende vorm van perfectioneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | perfectioneren | te perfectioneren | ||||||||
toekomend | zullen perfectioneren | te zullen perfectioneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geperfectioneerd | te hebben geperfectioneerd | ||||||||
toekomend | geperfectioneerd zullen hebben | geperfectioneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
perfectionerend | geperfectioneerd | ev. perfectioneer |
mv. verouderd perfectioneert |
perfectionere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | perfectioneer | perfectioneert | perfectioneert | perfectioneert | perfectioneert | perfectioneren | perfectioneren | perfectioneren | |||
verleden (o.v.t.) | perfectioneerde | perfectioneerde | perfectioneerde | perfectioneerde | perfectioneerde | perfectioneerden | perfectioneerden | perfectioneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal perfectioneren | zult/zal perfectioneren | zult/zal perfectioneren | zult perfectioneren | zal perfectioneren | zullen perfectioneren | zullen perfectioneren | zullen perfectioneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou perfectioneren | zou perfectioneren | zou(dt) perfectioneren | zoudt perfectioneren | zou perfectioneren | zouden perfectioneren | zouden perfectioneren | zouden perfectioneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geperfectioneerd | hebt geperfectioneerd | hebt/heeft geperfectioneerd | hebt geperfectioneerd | heeft geperfectioneerd | hebben geperfectioneerd | hebben geperfectioneerd | hebben geperfectioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geperfectioneerd | had geperfectioneerd | had geperfectioneerd | hadt geperfectioneerd | had geperfectioneerd | hadden geperfectioneerd | hadden geperfectioneerd | hadden geperfectioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geperfectioneerd hebben | zal/zult geperfectioneerd hebben | zult/zal geperfectioneerd hebben | zult geperfectioneerd hebben | zal geperfectioneerd hebben | zullen geperfectioneerd hebben | zullen geperfectioneerd hebben | zullen geperfectioneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geperfectioneerd hebben | zou geperfectioneerd hebben | zou/zoudt geperfectioneerd hebben | zoudt geperfectioneerd hebben | zou geperfectioneerd hebben | zouden geperfectioneerd hebben | zouden geperfectioneerd hebben | zouden geperfectioneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geperfectioneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geperfectioneerd | er is geperfectioneerd | |||||||||
verleden | er werd geperfectioneerd | er was geperfectioneerd | |||||||||
toekomend | er zal geperfectioneerd worden | er zal geperfectioneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geperfectioneerd worden | er zou geperfectioneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geperfectioneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geperfectioneerd worden | geperfectioneerd te worden | ||||||||
toekomend | geperfectioneerd zullen worden | geperfectioneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geperfectioneerd zijn | geperfectioneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geperfectioneerd zullen zijn | geperfectioneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geperfectioneerd | wordt geperfectioneerd | wordt geperfectioneerd | wordt geperfectioneerd | wordt geperfectioneerd | worden geperfectioneerd | worden geperfectioneerd | worden geperfectioneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geperfectioneerd | werd geperfectioneerd | werd geperfectioneerd | werdt geperfectioneerd | werd geperfectioneerd | werden geperfectioneerd | werden geperfectioneerd | werden geperfectioneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geperfectioneerd worden | zult geperfectioneerd worden | zult geperfectioneerd worden | zult geperfectioneerd worden | zal geperfectioneerd worden | zullen geperfectioneerd worden | zullen geperfectioneerd worden | zullen geperfectioneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geperfectioneerd worden | zou geperfectioneerd worden | zou/zoudt geperfectioneerd worden | zoudt geperfectioneerd worden | zou geperfectioneerd worden | zouden geperfectioneerd worden | zouden geperfectioneerd worden | zouden geperfectioneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geperfectioneerd | bent geperfectioneerd | bent/is geperfectioneerd | zijt geperfectioneerd | is geperfectioneerd | zijn geperfectioneerd | zijn geperfectioneerd | zijn geperfectioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geperfectioneerd | was geperfectioneerd | was geperfectioneerd | waart geperfectioneerd | was geperfectioneerd | waren geperfectioneerd | waren geperfectioneerd | waren geperfectioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geperfectioneerd zijn | zult geperfectioneerd zijn | zult geperfectioneerd zijn | zult geperfectioneerd zijn | zal geperfectioneerd zijn | zullen geperfectioneerd zijn | zullen geperfectioneerd zijn | zullen geperfectioneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geperfectioneerd zijn | zou geperfectioneerd zijn | zou/zoudt geperfectioneerd zijn | zoudt geperfectioneerd zijn | zou geperfectioneerd zijn | zouden geperfectioneerd zijn | zouden geperfectioneerd zijn | zouden geperfectioneerd zijn |