vervoeging van de bedrijvende vorm van pleuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pleuren | te pleuren | ||||||||
toekomend | zullen pleuren | te zullen pleuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepleurd | te hebben gepleurd | ||||||||
toekomend | gepleurd zullen hebben | gepleurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pleurend | gepleurd | ev. pleur |
mv. verouderd pleurt |
pleure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pleur | pleurt | pleurt | pleurt | pleurt | pleuren | pleuren | pleuren | |||
verleden (o.v.t.) | pleurde | pleurde | pleurde | pleurde | pleurde | pleurden | pleurden | pleurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pleuren | zult/zal pleuren | zult/zal pleuren | zult pleuren | zal pleuren | zullen pleuren | zullen pleuren | zullen pleuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pleuren | zou pleuren | zou(dt) pleuren | zoudt pleuren | zou pleuren | zouden pleuren | zouden pleuren | zouden pleuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepleurd | hebt gepleurd | hebt/heeft gepleurd | hebt gepleurd | heeft gepleurd | hebben gepleurd | hebben gepleurd | hebben gepleurd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepleurd | had gepleurd | had gepleurd | hadt gepleurd | had gepleurd | hadden gepleurd | hadden gepleurd | hadden gepleurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepleurd hebben | zal/zult gepleurd hebben | zult/zal gepleurd hebben | zult gepleurd hebben | zal gepleurd hebben | zullen gepleurd hebben | zullen gepleurd hebben | zullen gepleurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepleurd hebben | zou gepleurd hebben | zou/zoudt gepleurd hebben | zoudt gepleurd hebben | zou gepleurd hebben | zouden gepleurd hebben | zouden gepleurd hebben | zouden gepleurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepleurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepleurd | er is gepleurd | |||||||||
verleden | er werd gepleurd | er was gepleurd | |||||||||
toekomend | er zal gepleurd worden | er zal gepleurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepleurd worden | er zou gepleurd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepleurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepleurd worden | gepleurd te worden | ||||||||
toekomend | gepleurd zullen worden | gepleurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepleurd zijn | gepleurd te zijn | ||||||||
toekomend | gepleurd zullen zijn | gepleurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepleurd | wordt gepleurd | wordt gepleurd | wordt gepleurd | wordt gepleurd | worden gepleurd | worden gepleurd | worden gepleurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepleurd | werd gepleurd | werd gepleurd | werdt gepleurd | werd gepleurd | werden gepleurd | werden gepleurd | werden gepleurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepleurd worden | zult gepleurd worden | zult gepleurd worden | zult gepleurd worden | zal gepleurd worden | zullen gepleurd worden | zullen gepleurd worden | zullen gepleurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepleurd worden | zou gepleurd worden | zou/zoudt gepleurd worden | zoudt gepleurd worden | zou gepleurd worden | zouden gepleurd worden | zouden gepleurd worden | zouden gepleurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepleurd | bent gepleurd | bent/is gepleurd | zijt gepleurd | is gepleurd | zijn gepleurd | zijn gepleurd | zijn gepleurd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepleurd | was gepleurd | was gepleurd | waart gepleurd | was gepleurd | waren gepleurd | waren gepleurd | waren gepleurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepleurd zijn | zult gepleurd zijn | zult gepleurd zijn | zult gepleurd zijn | zal gepleurd zijn | zullen gepleurd zijn | zullen gepleurd zijn | zullen gepleurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepleurd zijn | zou gepleurd zijn | zou/zoudt gepleurd zijn | zoudt gepleurd zijn | zou gepleurd zijn | zouden gepleurd zijn | zouden gepleurd zijn | zouden gepleurd zijn |