vervoeging van de bedrijvende vorm van portelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | portelen | te portelen | ||||||||
toekomend | zullen portelen | te zullen portelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geporteld | te hebben geporteld | ||||||||
toekomend | geporteld zullen hebben | geporteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
portelend | geporteld | ev. portel |
mv. verouderd portelt |
portele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | portel | portelt | portelt | portelt | portelt | portelen | portelen | portelen | |||
verleden (o.v.t.) | portelde | portelde | portelde | portelde | portelde | portelden | portelden | portelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal portelen | zult/zal portelen | zult/zal portelen | zult portelen | zal portelen | zullen portelen | zullen portelen | zullen portelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou portelen | zou portelen | zou(dt) portelen | zoudt portelen | zou portelen | zouden portelen | zouden portelen | zouden portelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geporteld | hebt geporteld | hebt/heeft geporteld | hebt geporteld | heeft geporteld | hebben geporteld | hebben geporteld | hebben geporteld | |||
verleden (v.v.t.) | had geporteld | had geporteld | had geporteld | hadt geporteld | had geporteld | hadden geporteld | hadden geporteld | hadden geporteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geporteld hebben | zal/zult geporteld hebben | zult/zal geporteld hebben | zult geporteld hebben | zal geporteld hebben | zullen geporteld hebben | zullen geporteld hebben | zullen geporteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geporteld hebben | zou geporteld hebben | zou/zoudt geporteld hebben | zoudt geporteld hebben | zou geporteld hebben | zouden geporteld hebben | zouden geporteld hebben | zouden geporteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geporteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geporteld | er is geporteld | |||||||||
verleden | er werd geporteld | er was geporteld | |||||||||
toekomend | er zal geporteld worden | er zal geporteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geporteld worden | er zou geporteld zijn | |||||||||
lijdende vorm geporteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geporteld worden | geporteld te worden | ||||||||
toekomend | geporteld zullen worden | geporteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geporteld zijn | geporteld te zijn | ||||||||
toekomend | geporteld zullen zijn | geporteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geporteld | wordt geporteld | wordt geporteld | wordt geporteld | wordt geporteld | worden geporteld | worden geporteld | worden geporteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd geporteld | werd geporteld | werd geporteld | werdt geporteld | werd geporteld | werden geporteld | werden geporteld | werden geporteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geporteld worden | zult geporteld worden | zult geporteld worden | zult geporteld worden | zal geporteld worden | zullen geporteld worden | zullen geporteld worden | zullen geporteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geporteld worden | zou geporteld worden | zou/zoudt geporteld worden | zoudt geporteld worden | zou geporteld worden | zouden geporteld worden | zouden geporteld worden | zouden geporteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geporteld | bent geporteld | bent/is geporteld | zijt geporteld | is geporteld | zijn geporteld | zijn geporteld | zijn geporteld | |||
verleden (v.v.t.) | was geporteld | was geporteld | was geporteld | waart geporteld | was geporteld | waren geporteld | waren geporteld | waren geporteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geporteld zijn | zult geporteld zijn | zult geporteld zijn | zult geporteld zijn | zal geporteld zijn | zullen geporteld zijn | zullen geporteld zijn | zullen geporteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geporteld zijn | zou geporteld zijn | zou/zoudt geporteld zijn | zoudt geporteld zijn | zou geporteld zijn | zouden geporteld zijn | zouden geporteld zijn | zouden geporteld zijn |