vervoeging van de bedrijvende vorm van precipiteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | precipiteren | te precipiteren | ||||||||
toekomend | zullen precipiteren | te zullen precipiteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geprecipiteerd | te hebben geprecipiteerd | ||||||||
toekomend | geprecipiteerd zullen hebben | geprecipiteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
precipiterend | geprecipiteerd | ev. precipiteer |
mv. verouderd precipiteert |
precipitere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | precipiteer | precipiteert | precipiteert | precipiteert | precipiteert | precipiteren | precipiteren | precipiteren | |||
verleden (o.v.t.) | precipiteerde | precipiteerde | precipiteerde | precipiteerde | precipiteerde | precipiteerden | precipiteerden | precipiteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal precipiteren | zult/zal precipiteren | zult/zal precipiteren | zult precipiteren | zal precipiteren | zullen precipiteren | zullen precipiteren | zullen precipiteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou precipiteren | zou precipiteren | zou(dt) precipiteren | zoudt precipiteren | zou precipiteren | zouden precipiteren | zouden precipiteren | zouden precipiteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geprecipiteerd | hebt geprecipiteerd | hebt/heeft geprecipiteerd | hebt geprecipiteerd | heeft geprecipiteerd | hebben geprecipiteerd | hebben geprecipiteerd | hebben geprecipiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geprecipiteerd | had geprecipiteerd | had geprecipiteerd | hadt geprecipiteerd | had geprecipiteerd | hadden geprecipiteerd | hadden geprecipiteerd | hadden geprecipiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geprecipiteerd hebben | zal/zult geprecipiteerd hebben | zult/zal geprecipiteerd hebben | zult geprecipiteerd hebben | zal geprecipiteerd hebben | zullen geprecipiteerd hebben | zullen geprecipiteerd hebben | zullen geprecipiteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geprecipiteerd hebben | zou geprecipiteerd hebben | zou/zoudt geprecipiteerd hebben | zoudt geprecipiteerd hebben | zou geprecipiteerd hebben | zouden geprecipiteerd hebben | zouden geprecipiteerd hebben | zouden geprecipiteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geprecipiteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geprecipiteerd | er is geprecipiteerd | |||||||||
verleden | er werd geprecipiteerd | er was geprecipiteerd | |||||||||
toekomend | er zal geprecipiteerd worden | er zal geprecipiteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geprecipiteerd worden | er zou geprecipiteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geprecipiteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geprecipiteerd worden | geprecipiteerd te worden | ||||||||
toekomend | geprecipiteerd zullen worden | geprecipiteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geprecipiteerd zijn | geprecipiteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geprecipiteerd zullen zijn | geprecipiteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geprecipiteerd | wordt geprecipiteerd | wordt geprecipiteerd | wordt geprecipiteerd | wordt geprecipiteerd | worden geprecipiteerd | worden geprecipiteerd | worden geprecipiteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geprecipiteerd | werd geprecipiteerd | werd geprecipiteerd | werdt geprecipiteerd | werd geprecipiteerd | werden geprecipiteerd | werden geprecipiteerd | werden geprecipiteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geprecipiteerd worden | zult geprecipiteerd worden | zult geprecipiteerd worden | zult geprecipiteerd worden | zal geprecipiteerd worden | zullen geprecipiteerd worden | zullen geprecipiteerd worden | zullen geprecipiteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geprecipiteerd worden | zou geprecipiteerd worden | zou/zoudt geprecipiteerd worden | zoudt geprecipiteerd worden | zou geprecipiteerd worden | zouden geprecipiteerd worden | zouden geprecipiteerd worden | zouden geprecipiteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geprecipiteerd | bent geprecipiteerd | bent/is geprecipiteerd | zijt geprecipiteerd | is geprecipiteerd | zijn geprecipiteerd | zijn geprecipiteerd | zijn geprecipiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geprecipiteerd | was geprecipiteerd | was geprecipiteerd | waart geprecipiteerd | was geprecipiteerd | waren geprecipiteerd | waren geprecipiteerd | waren geprecipiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geprecipiteerd zijn | zult geprecipiteerd zijn | zult geprecipiteerd zijn | zult geprecipiteerd zijn | zal geprecipiteerd zijn | zullen geprecipiteerd zijn | zullen geprecipiteerd zijn | zullen geprecipiteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geprecipiteerd zijn | zou geprecipiteerd zijn | zou/zoudt geprecipiteerd zijn | zoudt geprecipiteerd zijn | zou geprecipiteerd zijn | zouden geprecipiteerd zijn | zouden geprecipiteerd zijn | zouden geprecipiteerd zijn |