vervoeging van de bedrijvende vorm van pretenderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pretenderen | te pretenderen | ||||||||
toekomend | zullen pretenderen | te zullen pretenderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepretendeerd | te hebben gepretendeerd | ||||||||
toekomend | gepretendeerd zullen hebben | gepretendeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pretenderend | gepretendeerd | ev. pretendeer |
mv. verouderd pretendeert |
pretendere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pretendeer | pretendeert | pretendeert | pretendeert | pretendeert | pretenderen | pretenderen | pretenderen | |||
verleden (o.v.t.) | pretendeerde | pretendeerde | pretendeerde | pretendeerde | pretendeerde | pretendeerden | pretendeerden | pretendeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pretenderen | zult/zal pretenderen | zult/zal pretenderen | zult pretenderen | zal pretenderen | zullen pretenderen | zullen pretenderen | zullen pretenderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pretenderen | zou pretenderen | zou(dt) pretenderen | zoudt pretenderen | zou pretenderen | zouden pretenderen | zouden pretenderen | zouden pretenderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepretendeerd | hebt gepretendeerd | hebt/heeft gepretendeerd | hebt gepretendeerd | heeft gepretendeerd | hebben gepretendeerd | hebben gepretendeerd | hebben gepretendeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepretendeerd | had gepretendeerd | had gepretendeerd | hadt gepretendeerd | had gepretendeerd | hadden gepretendeerd | hadden gepretendeerd | hadden gepretendeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepretendeerd hebben | zal/zult gepretendeerd hebben | zult/zal gepretendeerd hebben | zult gepretendeerd hebben | zal gepretendeerd hebben | zullen gepretendeerd hebben | zullen gepretendeerd hebben | zullen gepretendeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepretendeerd hebben | zou gepretendeerd hebben | zou/zoudt gepretendeerd hebben | zoudt gepretendeerd hebben | zou gepretendeerd hebben | zouden gepretendeerd hebben | zouden gepretendeerd hebben | zouden gepretendeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepretendeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepretendeerd | er is gepretendeerd | |||||||||
verleden | er werd gepretendeerd | er was gepretendeerd | |||||||||
toekomend | er zal gepretendeerd worden | er zal gepretendeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepretendeerd worden | er zou gepretendeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepretendeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepretendeerd worden | gepretendeerd te worden | ||||||||
toekomend | gepretendeerd zullen worden | gepretendeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepretendeerd zijn | gepretendeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepretendeerd zullen zijn | gepretendeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepretendeerd | wordt gepretendeerd | wordt gepretendeerd | wordt gepretendeerd | wordt gepretendeerd | worden gepretendeerd | worden gepretendeerd | worden gepretendeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepretendeerd | werd gepretendeerd | werd gepretendeerd | werdt gepretendeerd | werd gepretendeerd | werden gepretendeerd | werden gepretendeerd | werden gepretendeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepretendeerd worden | zult gepretendeerd worden | zult gepretendeerd worden | zult gepretendeerd worden | zal gepretendeerd worden | zullen gepretendeerd worden | zullen gepretendeerd worden | zullen gepretendeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepretendeerd worden | zou gepretendeerd worden | zou/zoudt gepretendeerd worden | zoudt gepretendeerd worden | zou gepretendeerd worden | zouden gepretendeerd worden | zouden gepretendeerd worden | zouden gepretendeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepretendeerd | bent gepretendeerd | bent/is gepretendeerd | zijt gepretendeerd | is gepretendeerd | zijn gepretendeerd | zijn gepretendeerd | zijn gepretendeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepretendeerd | was gepretendeerd | was gepretendeerd | waart gepretendeerd | was gepretendeerd | waren gepretendeerd | waren gepretendeerd | waren gepretendeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepretendeerd zijn | zult gepretendeerd zijn | zult gepretendeerd zijn | zult gepretendeerd zijn | zal gepretendeerd zijn | zullen gepretendeerd zijn | zullen gepretendeerd zijn | zullen gepretendeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepretendeerd zijn | zou gepretendeerd zijn | zou/zoudt gepretendeerd zijn | zoudt gepretendeerd zijn | zou gepretendeerd zijn | zouden gepretendeerd zijn | zouden gepretendeerd zijn | zouden gepretendeerd zijn |