vervoeging van de bedrijvende vorm van purgeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | purgeren | te purgeren | ||||||
toekomend | zullen purgeren | te zullen purgeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepurgeerd | te hebben gepurgeerd | ||||||
toekomend | gepurgeerd zullen hebben | gepurgeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
purgerend | gepurgeerd | ev. purgeer |
mv. verouderd purgeert |
purgere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | purgeer | purgeert | purgeert | purgeert | purgeert | purgeren | purgeren | purgeren | |
verleden (o.v.t.) | purgeerde | purgeerde | purgeerde | purgeerde | purgeerde | purgeerden | purgeerden | purgeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal purgeren | zult/zal purgeren | zult/zal purgeren | zult purgeren | zal purgeren | zullen purgeren | zullen purgeren | zullen purgeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou purgeren | zou purgeren | zou(dt) purgeren | zoudt purgeren | zou purgeren | zouden purgeren | zouden purgeren | zouden purgeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepurgeerd | hebt gepurgeerd | hebt/heeft gepurgeerd | hebt gepurgeerd | heeft gepurgeerd | hebben gepurgeerd | hebben gepurgeerd | hebben gepurgeerd | |
verleden (v.v.t.) | had gepurgeerd | had gepurgeerd | had gepurgeerd | hadt gepurgeerd | had gepurgeerd | hadden gepurgeerd | hadden gepurgeerd | hadden gepurgeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepurgeerd hebben | zal/zult gepurgeerd hebben | zult/zal gepurgeerd hebben | zult gepurgeerd hebben | zal gepurgeerd hebben | zullen gepurgeerd hebben | zullen gepurgeerd hebben | zullen gepurgeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepurgeerd hebben | zou gepurgeerd hebben | zou/zoudt gepurgeerd hebben | zoudt gepurgeerd hebben | zou gepurgeerd hebben | zouden gepurgeerd hebben | zouden gepurgeerd hebben | zouden gepurgeerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gepurgeerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gepurgeerd | er is gepurgeerd | |||||||
verleden | er werd gepurgeerd | er was gepurgeerd | |||||||
toekomend | er zal gepurgeerd worden | er zal gepurgeerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gepurgeerd worden | er zou gepurgeerd zijn |