vervoeging van de bedrijvende vorm van queruleren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | queruleren | te queruleren | ||||||
toekomend | zullen queruleren | te zullen queruleren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gequeruleerd | te hebben gequeruleerd | ||||||
toekomend | gequeruleerd zullen hebben | gequeruleerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
querulerend | gequeruleerd | ev. queruleer |
mv. verouderd queruleert |
querulere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | queruleer | queruleert | queruleert | queruleert | queruleert | queruleren | queruleren | queruleren | |
verleden (o.v.t.) | queruleerde | queruleerde | queruleerde | queruleerde | queruleerde | queruleerden | queruleerden | queruleerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal queruleren | zult/zal queruleren | zult/zal queruleren | zult queruleren | zal queruleren | zullen queruleren | zullen queruleren | zullen queruleren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou queruleren | zou queruleren | zou(dt) queruleren | zoudt queruleren | zou queruleren | zouden queruleren | zouden queruleren | zouden queruleren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gequeruleerd | hebt gequeruleerd | hebt/heeft gequeruleerd | hebt gequeruleerd | heeft gequeruleerd | hebben gequeruleerd | hebben gequeruleerd | hebben gequeruleerd | |
verleden (v.v.t.) | had gequeruleerd | had gequeruleerd | had gequeruleerd | hadt gequeruleerd | had gequeruleerd | hadden gequeruleerd | hadden gequeruleerd | hadden gequeruleerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gequeruleerd hebben | zal/zult gequeruleerd hebben | zult/zal gequeruleerd hebben | zult gequeruleerd hebben | zal gequeruleerd hebben | zullen gequeruleerd hebben | zullen gequeruleerd hebben | zullen gequeruleerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gequeruleerd hebben | zou gequeruleerd hebben | zou/zoudt gequeruleerd hebben | zoudt gequeruleerd hebben | zou gequeruleerd hebben | zouden gequeruleerd hebben | zouden gequeruleerd hebben | zouden gequeruleerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gequeruleerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gequeruleerd | er is gequeruleerd | |||||||
verleden | er werd gequeruleerd | er was gequeruleerd | |||||||
toekomend | er zal gequeruleerd worden | er zal gequeruleerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gequeruleerd worden | er zou gequeruleerd zijn |