vervoeging van de bedrijvende vorm van raderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | raderen | te raderen | ||||||||
toekomend | zullen raderen | te zullen raderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geradeerd | te hebben geradeerd | ||||||||
toekomend | geradeerd zullen hebben | geradeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
raderend | geradeerd | ev. radeer |
mv. verouderd radeert |
radere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | radeer | radeert | radeert | radeert | radeert | raderen | raderen | raderen | |||
verleden (o.v.t.) | radeerde | radeerde | radeerde | radeerde | radeerde | radeerden | radeerden | radeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal raderen | zult/zal raderen | zult/zal raderen | zult raderen | zal raderen | zullen raderen | zullen raderen | zullen raderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou raderen | zou raderen | zou(dt) raderen | zoudt raderen | zou raderen | zouden raderen | zouden raderen | zouden raderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geradeerd | hebt geradeerd | hebt/heeft geradeerd | hebt geradeerd | heeft geradeerd | hebben geradeerd | hebben geradeerd | hebben geradeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geradeerd | had geradeerd | had geradeerd | hadt geradeerd | had geradeerd | hadden geradeerd | hadden geradeerd | hadden geradeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geradeerd hebben | zal/zult geradeerd hebben | zult/zal geradeerd hebben | zult geradeerd hebben | zal geradeerd hebben | zullen geradeerd hebben | zullen geradeerd hebben | zullen geradeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geradeerd hebben | zou geradeerd hebben | zou/zoudt geradeerd hebben | zoudt geradeerd hebben | zou geradeerd hebben | zouden geradeerd hebben | zouden geradeerd hebben | zouden geradeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geradeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geradeerd | er is geradeerd | |||||||||
verleden | er werd geradeerd | er was geradeerd | |||||||||
toekomend | er zal geradeerd worden | er zal geradeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geradeerd worden | er zou geradeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geradeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geradeerd worden | geradeerd te worden | ||||||||
toekomend | geradeerd zullen worden | geradeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geradeerd zijn | geradeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geradeerd zullen zijn | geradeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geradeerd | wordt geradeerd | wordt geradeerd | wordt geradeerd | wordt geradeerd | worden geradeerd | worden geradeerd | worden geradeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geradeerd | werd geradeerd | werd geradeerd | werdt geradeerd | werd geradeerd | werden geradeerd | werden geradeerd | werden geradeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geradeerd worden | zult geradeerd worden | zult geradeerd worden | zult geradeerd worden | zal geradeerd worden | zullen geradeerd worden | zullen geradeerd worden | zullen geradeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geradeerd worden | zou geradeerd worden | zou/zoudt geradeerd worden | zoudt geradeerd worden | zou geradeerd worden | zouden geradeerd worden | zouden geradeerd worden | zouden geradeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geradeerd | bent geradeerd | bent/is geradeerd | zijt geradeerd | is geradeerd | zijn geradeerd | zijn geradeerd | zijn geradeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geradeerd | was geradeerd | was geradeerd | waart geradeerd | was geradeerd | waren geradeerd | waren geradeerd | waren geradeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geradeerd zijn | zult geradeerd zijn | zult geradeerd zijn | zult geradeerd zijn | zal geradeerd zijn | zullen geradeerd zijn | zullen geradeerd zijn | zullen geradeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geradeerd zijn | zou geradeerd zijn | zou/zoudt geradeerd zijn | zoudt geradeerd zijn | zou geradeerd zijn | zouden geradeerd zijn | zouden geradeerd zijn | zouden geradeerd zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van raderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | raderen | te raderen | ||||||||
toekomend | zullen raderen | te zullen raderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geraderd | te hebben geraderd | ||||||||
toekomend | geraderd zullen hebben | geraderd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
raderend | geraderd | ev. rader |
mv. verouderd radert |
radere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | rader | radert | radert | radert | radert | raderen | raderen | raderen | |||
verleden (o.v.t.) | raderde | raderde | raderde | raderde | raderde | raderden | raderden | raderden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal raderen | zult/zal raderen | zult/zal raderen | zult raderen | zal raderen | zullen raderen | zullen raderen | zullen raderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou raderen | zou raderen | zou(dt) raderen | zoudt raderen | zou raderen | zouden raderen | zouden raderen | zouden raderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geraderd | hebt geraderd | hebt/heeft geraderd | hebt geraderd | heeft geraderd | hebben geraderd | hebben geraderd | hebben geraderd | |||
verleden (v.v.t.) | had geraderd | had geraderd | had geraderd | hadt geraderd | had geraderd | hadden geraderd | hadden geraderd | hadden geraderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geraderd hebben | zal/zult geraderd hebben | zult/zal geraderd hebben | zult geraderd hebben | zal geraderd hebben | zullen geraderd hebben | zullen geraderd hebben | zullen geraderd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geraderd hebben | zou geraderd hebben | zou/zoudt geraderd hebben | zoudt geraderd hebben | zou geraderd hebben | zouden geraderd hebben | zouden geraderd hebben | zouden geraderd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geraderd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geraderd | er is geraderd | |||||||||
verleden | er werd geraderd | er was geraderd | |||||||||
toekomend | er zal geraderd worden | er zal geraderd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geraderd worden | er zou geraderd zijn | |||||||||
lijdende vorm geraderd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geraderd worden | geraderd te worden | ||||||||
toekomend | geraderd zullen worden | geraderd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geraderd zijn | geraderd te zijn | ||||||||
toekomend | geraderd zullen zijn | geraderd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geraderd | wordt geraderd | wordt geraderd | wordt geraderd | wordt geraderd | worden geraderd | worden geraderd | worden geraderd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geraderd | werd geraderd | werd geraderd | werdt geraderd | werd geraderd | werden geraderd | werden geraderd | werden geraderd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geraderd worden | zult geraderd worden | zult geraderd worden | zult geraderd worden | zal geraderd worden | zullen geraderd worden | zullen geraderd worden | zullen geraderd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geraderd worden | zou geraderd worden | zou/zoudt geraderd worden | zoudt geraderd worden | zou geraderd worden | zouden geraderd worden | zouden geraderd worden | zouden geraderd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geraderd | bent geraderd | bent/is geraderd | zijt geraderd | is geraderd | zijn geraderd | zijn geraderd | zijn geraderd | |||
verleden (v.v.t.) | was geraderd | was geraderd | was geraderd | waart geraderd | was geraderd | waren geraderd | waren geraderd | waren geraderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geraderd zijn | zult geraderd zijn | zult geraderd zijn | zult geraderd zijn | zal geraderd zijn | zullen geraderd zijn | zullen geraderd zijn | zullen geraderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geraderd zijn | zou geraderd zijn | zou/zoudt geraderd zijn | zoudt geraderd zijn | zou geraderd zijn | zouden geraderd zijn | zouden geraderd zijn | zouden geraderd zijn |