vervoeging van de bedrijvende vorm van rationaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rationaliseren | te rationaliseren | ||||||||
toekomend | zullen rationaliseren | te zullen rationaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerationaliseerd | te hebben gerationaliseerd | ||||||||
toekomend | gerationaliseerd zullen hebben | gerationaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
rationaliserend | gerationaliseerd | ev. rationaliseer |
mv. verouderd rationaliseert |
rationalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | rationaliseer | rationaliseert | rationaliseert | rationaliseert | rationaliseert | rationaliseren | rationaliseren | rationaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | rationaliseerde | rationaliseerde | rationaliseerde | rationaliseerde | rationaliseerde | rationaliseerden | rationaliseerden | rationaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal rationaliseren | zult/zal rationaliseren | zult/zal rationaliseren | zult rationaliseren | zal rationaliseren | zullen rationaliseren | zullen rationaliseren | zullen rationaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rationaliseren | zou rationaliseren | zou(dt) rationaliseren | zoudt rationaliseren | zou rationaliseren | zouden rationaliseren | zouden rationaliseren | zouden rationaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerationaliseerd | hebt gerationaliseerd | hebt/heeft gerationaliseerd | hebt gerationaliseerd | heeft gerationaliseerd | hebben gerationaliseerd | hebben gerationaliseerd | hebben gerationaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gerationaliseerd | had gerationaliseerd | had gerationaliseerd | hadt gerationaliseerd | had gerationaliseerd | hadden gerationaliseerd | hadden gerationaliseerd | hadden gerationaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerationaliseerd hebben | zal/zult gerationaliseerd hebben | zult/zal gerationaliseerd hebben | zult gerationaliseerd hebben | zal gerationaliseerd hebben | zullen gerationaliseerd hebben | zullen gerationaliseerd hebben | zullen gerationaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerationaliseerd hebben | zou gerationaliseerd hebben | zou/zoudt gerationaliseerd hebben | zoudt gerationaliseerd hebben | zou gerationaliseerd hebben | zouden gerationaliseerd hebben | zouden gerationaliseerd hebben | zouden gerationaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerationaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerationaliseerd | er is gerationaliseerd | |||||||||
verleden | er werd gerationaliseerd | er was gerationaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal gerationaliseerd worden | er zal gerationaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerationaliseerd worden | er zou gerationaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gerationaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerationaliseerd worden | gerationaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | gerationaliseerd zullen worden | gerationaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerationaliseerd zijn | gerationaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gerationaliseerd zullen zijn | gerationaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerationaliseerd | wordt gerationaliseerd | wordt gerationaliseerd | wordt gerationaliseerd | wordt gerationaliseerd | worden gerationaliseerd | worden gerationaliseerd | worden gerationaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerationaliseerd | werd gerationaliseerd | werd gerationaliseerd | werdt gerationaliseerd | werd gerationaliseerd | werden gerationaliseerd | werden gerationaliseerd | werden gerationaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerationaliseerd worden | zult gerationaliseerd worden | zult gerationaliseerd worden | zult gerationaliseerd worden | zal gerationaliseerd worden | zullen gerationaliseerd worden | zullen gerationaliseerd worden | zullen gerationaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerationaliseerd worden | zou gerationaliseerd worden | zou/zoudt gerationaliseerd worden | zoudt gerationaliseerd worden | zou gerationaliseerd worden | zouden gerationaliseerd worden | zouden gerationaliseerd worden | zouden gerationaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerationaliseerd | bent gerationaliseerd | bent/is gerationaliseerd | zijt gerationaliseerd | is gerationaliseerd | zijn gerationaliseerd | zijn gerationaliseerd | zijn gerationaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gerationaliseerd | was gerationaliseerd | was gerationaliseerd | waart gerationaliseerd | was gerationaliseerd | waren gerationaliseerd | waren gerationaliseerd | waren gerationaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerationaliseerd zijn | zult gerationaliseerd zijn | zult gerationaliseerd zijn | zult gerationaliseerd zijn | zal gerationaliseerd zijn | zullen gerationaliseerd zijn | zullen gerationaliseerd zijn | zullen gerationaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerationaliseerd zijn | zou gerationaliseerd zijn | zou/zoudt gerationaliseerd zijn | zoudt gerationaliseerd zijn | zou gerationaliseerd zijn | zouden gerationaliseerd zijn | zouden gerationaliseerd zijn | zouden gerationaliseerd zijn |