vervoeging van de bedrijvende vorm van ravitailleren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ravitailleren | te ravitailleren | ||||||
toekomend | zullen ravitailleren | te zullen ravitailleren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geravitailleerd | te hebben geravitailleerd | ||||||
toekomend | geravitailleerd zullen hebben | geravitailleerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
ravitaillerend | geravitailleerd | ev. ravitailleer |
mv. verouderd ravitailleert |
ravitaillere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | ravitailleer | ravitailleert | ravitailleert | ravitailleert | ravitailleert | ravitailleren | ravitailleren | ravitailleren | |
verleden (o.v.t.) | ravitailleerde | ravitailleerde | ravitailleerde | ravitailleerde | ravitailleerde | ravitailleerden | ravitailleerden | ravitailleerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal ravitailleren | zult/zal ravitailleren | zult/zal ravitailleren | zult ravitailleren | zal ravitailleren | zullen ravitailleren | zullen ravitailleren | zullen ravitailleren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ravitailleren | zou ravitailleren | zou(dt) ravitailleren | zoudt ravitailleren | zou ravitailleren | zouden ravitailleren | zouden ravitailleren | zouden ravitailleren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geravitailleerd | hebt geravitailleerd | hebt/heeft geravitailleerd | hebt geravitailleerd | heeft geravitailleerd | hebben geravitailleerd | hebben geravitailleerd | hebben geravitailleerd | |
verleden (v.v.t.) | had geravitailleerd | had geravitailleerd | had geravitailleerd | hadt geravitailleerd | had geravitailleerd | hadden geravitailleerd | hadden geravitailleerd | hadden geravitailleerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geravitailleerd hebben | zal/zult geravitailleerd hebben | zult/zal geravitailleerd hebben | zult geravitailleerd hebben | zal geravitailleerd hebben | zullen geravitailleerd hebben | zullen geravitailleerd hebben | zullen geravitailleerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geravitailleerd hebben | zou geravitailleerd hebben | zou/zoudt geravitailleerd hebben | zoudt geravitailleerd hebben | zou geravitailleerd hebben | zouden geravitailleerd hebben | zouden geravitailleerd hebben | zouden geravitailleerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geravitailleerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geravitailleerd | er is geravitailleerd | |||||||
verleden | er werd geravitailleerd | er was geravitailleerd | |||||||
toekomend | er zal geravitailleerd worden | er zal geravitailleerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geravitailleerd worden | er zou geravitailleerd zijn |