vervoeging van de bedrijvende vorm van relativeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | relativeren | te relativeren | ||||||||
toekomend | zullen relativeren | te zullen relativeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerelativeerd | te hebben gerelativeerd | ||||||||
toekomend | gerelativeerd zullen hebben | gerelativeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
relativerend | gerelativeerd | ev. relativeer |
mv. verouderd relativeert |
relativere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | relativeer | relativeert | relativeert | relativeert | relativeert | relativeren | relativeren | relativeren | |||
verleden (o.v.t.) | relativeerde | relativeerde | relativeerde | relativeerde | relativeerde | relativeerden | relativeerden | relativeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal relativeren | zult/zal relativeren | zult/zal relativeren | zult relativeren | zal relativeren | zullen relativeren | zullen relativeren | zullen relativeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou relativeren | zou relativeren | zou(dt) relativeren | zoudt relativeren | zou relativeren | zouden relativeren | zouden relativeren | zouden relativeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerelativeerd | hebt gerelativeerd | hebt/heeft gerelativeerd | hebt gerelativeerd | heeft gerelativeerd | hebben gerelativeerd | hebben gerelativeerd | hebben gerelativeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gerelativeerd | had gerelativeerd | had gerelativeerd | hadt gerelativeerd | had gerelativeerd | hadden gerelativeerd | hadden gerelativeerd | hadden gerelativeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerelativeerd hebben | zal/zult gerelativeerd hebben | zult/zal gerelativeerd hebben | zult gerelativeerd hebben | zal gerelativeerd hebben | zullen gerelativeerd hebben | zullen gerelativeerd hebben | zullen gerelativeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerelativeerd hebben | zou gerelativeerd hebben | zou/zoudt gerelativeerd hebben | zoudt gerelativeerd hebben | zou gerelativeerd hebben | zouden gerelativeerd hebben | zouden gerelativeerd hebben | zouden gerelativeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerelativeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerelativeerd | er is gerelativeerd | |||||||||
verleden | er werd gerelativeerd | er was gerelativeerd | |||||||||
toekomend | er zal gerelativeerd worden | er zal gerelativeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerelativeerd worden | er zou gerelativeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gerelativeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerelativeerd worden | gerelativeerd te worden | ||||||||
toekomend | gerelativeerd zullen worden | gerelativeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerelativeerd zijn | gerelativeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gerelativeerd zullen zijn | gerelativeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerelativeerd | wordt gerelativeerd | wordt gerelativeerd | wordt gerelativeerd | wordt gerelativeerd | worden gerelativeerd | worden gerelativeerd | worden gerelativeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerelativeerd | werd gerelativeerd | werd gerelativeerd | werdt gerelativeerd | werd gerelativeerd | werden gerelativeerd | werden gerelativeerd | werden gerelativeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerelativeerd worden | zult gerelativeerd worden | zult gerelativeerd worden | zult gerelativeerd worden | zal gerelativeerd worden | zullen gerelativeerd worden | zullen gerelativeerd worden | zullen gerelativeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerelativeerd worden | zou gerelativeerd worden | zou/zoudt gerelativeerd worden | zoudt gerelativeerd worden | zou gerelativeerd worden | zouden gerelativeerd worden | zouden gerelativeerd worden | zouden gerelativeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerelativeerd | bent gerelativeerd | bent/is gerelativeerd | zijt gerelativeerd | is gerelativeerd | zijn gerelativeerd | zijn gerelativeerd | zijn gerelativeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gerelativeerd | was gerelativeerd | was gerelativeerd | waart gerelativeerd | was gerelativeerd | waren gerelativeerd | waren gerelativeerd | waren gerelativeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerelativeerd zijn | zult gerelativeerd zijn | zult gerelativeerd zijn | zult gerelativeerd zijn | zal gerelativeerd zijn | zullen gerelativeerd zijn | zullen gerelativeerd zijn | zullen gerelativeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerelativeerd zijn | zou gerelativeerd zijn | zou/zoudt gerelativeerd zijn | zoudt gerelativeerd zijn | zou gerelativeerd zijn | zouden gerelativeerd zijn | zouden gerelativeerd zijn | zouden gerelativeerd zijn |