vervoeging van de bedrijvende vorm van roemen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | roemen | te roemen | ||||||
toekomend | zullen roemen | te zullen roemen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geroemd | te hebben geroemd | ||||||
toekomend | geroemd zullen hebben | geroemd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
roemend | geroemd | ev. roem |
mv. verouderd roemt |
roeme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | roem | roemt | roemt | roemt | roemt | roemen | roemen | roemen | |
verleden (o.v.t.) | roemde | roemde | roemde | roemde | roemde | roemden | roemden | roemden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal roemen | zult/zal roemen | zult/zal roemen | zult roemen | zal roemen | zullen roemen | zullen roemen | zullen roemen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou roemen | zou roemen | zou(dt) roemen | zoudt roemen | zou roemen | zouden roemen | zouden roemen | zouden roemen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geroemd | hebt geroemd | hebt/heeft geroemd | hebt geroemd | heeft geroemd | hebben geroemd | hebben geroemd | hebben geroemd | |
verleden (v.v.t.) | had geroemd | had geroemd | had geroemd | hadt geroemd | had geroemd | hadden geroemd | hadden geroemd | hadden geroemd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geroemd hebben | zal/zult geroemd hebben | zult/zal geroemd hebben | zult geroemd hebben | zal geroemd hebben | zullen geroemd hebben | zullen geroemd hebben | zullen geroemd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geroemd hebben | zou geroemd hebben | zou/zoudt geroemd hebben | zoudt geroemd hebben | zou geroemd hebben | zouden geroemd hebben | zouden geroemd hebben | zouden geroemd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geroemd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geroemd | er is geroemd | |||||||
verleden | er werd geroemd | er was geroemd | |||||||
toekomend | er zal geroemd worden | er zal geroemd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geroemd worden | er zou geroemd zijn |