vervoeging van de bedrijvende vorm van rolschaatsen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rolschaatsen | te rolschaatsen | ||||||
toekomend | zullen rolschaatsen | te zullen rolschaatsen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerolschaatst | te hebben gerolschaatst | ||||||
toekomend | gerolschaatst zullen hebben | gerolschaatst te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
rolschaatsend | gerolschaatst | ev. rolschaats |
mv. verouderd rolschaatst |
rolschaatse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | rolschaats | rolschaatst | rolschaatst | rolschaatst | rolschaatst | rolschaatsen | rolschaatsen | rolschaatsen | |
verleden (o.v.t.) | rolschaatste | rolschaatste | rolschaatste | rolschaatste | rolschaatste | rolschaatsten | rolschaatsten | rolschaatsten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal rolschaatsen | zult/zal rolschaatsen | zult/zal rolschaatsen | zult rolschaatsen | zal rolschaatsen | zullen rolschaatsen | zullen rolschaatsen | zullen rolschaatsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rolschaatsen | zou rolschaatsen | zou(dt) rolschaatsen | zoudt rolschaatsen | zou rolschaatsen | zouden rolschaatsen | zouden rolschaatsen | zouden rolschaatsen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerolschaatst | hebt gerolschaatst | hebt/heeft gerolschaatst | hebt gerolschaatst | heeft gerolschaatst | hebben gerolschaatst | hebben gerolschaatst | hebben gerolschaatst | |
verleden (v.v.t.) | had gerolschaatst | had gerolschaatst | had gerolschaatst | hadt gerolschaatst | had gerolschaatst | hadden gerolschaatst | hadden gerolschaatst | hadden gerolschaatst | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerolschaatst hebben | zal/zult gerolschaatst hebben | zult/zal gerolschaatst hebben | zult gerolschaatst hebben | zal gerolschaatst hebben | zullen gerolschaatst hebben | zullen gerolschaatst hebben | zullen gerolschaatst hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerolschaatst hebben | zou gerolschaatst hebben | zou/zoudt gerolschaatst hebben | zoudt gerolschaatst hebben | zou gerolschaatst hebben | zouden gerolschaatst hebben | zouden gerolschaatst hebben | zouden gerolschaatst hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gerolschaatst worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gerolschaatst | er is gerolschaatst | |||||||
verleden | er werd gerolschaatst | er was gerolschaatst | |||||||
toekomend | er zal gerolschaatst worden | er zal gerolschaatst zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gerolschaatst worden | er zou gerolschaatst zijn |