vervoeging van de bedrijvende vorm van sacreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sacreren | te sacreren | ||||||||
toekomend | zullen sacreren | te zullen sacreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesacreerd | te hebben gesacreerd | ||||||||
toekomend | gesacreerd zullen hebben | gesacreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
sacrerend | gesacreerd | ev. sacreer |
mv. verouderd sacreert |
sacrere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | sacreer | sacreert | sacreert | sacreert | sacreert | sacreren | sacreren | sacreren | |||
verleden (o.v.t.) | sacreerde | sacreerde | sacreerde | sacreerde | sacreerde | sacreerden | sacreerden | sacreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal sacreren | zult/zal sacreren | zult/zal sacreren | zult sacreren | zal sacreren | zullen sacreren | zullen sacreren | zullen sacreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sacreren | zou sacreren | zou(dt) sacreren | zoudt sacreren | zou sacreren | zouden sacreren | zouden sacreren | zouden sacreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesacreerd | hebt gesacreerd | hebt/heeft gesacreerd | hebt gesacreerd | heeft gesacreerd | hebben gesacreerd | hebben gesacreerd | hebben gesacreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesacreerd | had gesacreerd | had gesacreerd | hadt gesacreerd | had gesacreerd | hadden gesacreerd | hadden gesacreerd | hadden gesacreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesacreerd hebben | zal/zult gesacreerd hebben | zult/zal gesacreerd hebben | zult gesacreerd hebben | zal gesacreerd hebben | zullen gesacreerd hebben | zullen gesacreerd hebben | zullen gesacreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesacreerd hebben | zou gesacreerd hebben | zou/zoudt gesacreerd hebben | zoudt gesacreerd hebben | zou gesacreerd hebben | zouden gesacreerd hebben | zouden gesacreerd hebben | zouden gesacreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesacreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesacreerd | er is gesacreerd | |||||||||
verleden | er werd gesacreerd | er was gesacreerd | |||||||||
toekomend | er zal gesacreerd worden | er zal gesacreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesacreerd worden | er zou gesacreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesacreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesacreerd worden | gesacreerd te worden | ||||||||
toekomend | gesacreerd zullen worden | gesacreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesacreerd zijn | gesacreerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesacreerd zullen zijn | gesacreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesacreerd | wordt gesacreerd | wordt gesacreerd | wordt gesacreerd | wordt gesacreerd | worden gesacreerd | worden gesacreerd | worden gesacreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesacreerd | werd gesacreerd | werd gesacreerd | werdt gesacreerd | werd gesacreerd | werden gesacreerd | werden gesacreerd | werden gesacreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesacreerd worden | zult gesacreerd worden | zult gesacreerd worden | zult gesacreerd worden | zal gesacreerd worden | zullen gesacreerd worden | zullen gesacreerd worden | zullen gesacreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesacreerd worden | zou gesacreerd worden | zou/zoudt gesacreerd worden | zoudt gesacreerd worden | zou gesacreerd worden | zouden gesacreerd worden | zouden gesacreerd worden | zouden gesacreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesacreerd | bent gesacreerd | bent/is gesacreerd | zijt gesacreerd | is gesacreerd | zijn gesacreerd | zijn gesacreerd | zijn gesacreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesacreerd | was gesacreerd | was gesacreerd | waart gesacreerd | was gesacreerd | waren gesacreerd | waren gesacreerd | waren gesacreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesacreerd zijn | zult gesacreerd zijn | zult gesacreerd zijn | zult gesacreerd zijn | zal gesacreerd zijn | zullen gesacreerd zijn | zullen gesacreerd zijn | zullen gesacreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesacreerd zijn | zou gesacreerd zijn | zou/zoudt gesacreerd zijn | zoudt gesacreerd zijn | zou gesacreerd zijn | zouden gesacreerd zijn | zouden gesacreerd zijn | zouden gesacreerd zijn |