vervoeging van de bedrijvende vorm van salariëren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | salariëren | te salariëren | ||||||||
toekomend | zullen salariëren | te zullen salariëren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesalarieerd | te hebben gesalarieerd | ||||||||
toekomend | gesalarieerd zullen hebben | gesalarieerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
salariërend | gesalarieerd | ev. salarieer |
mv. verouderd salarieert |
salariëre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | salarieer | salarieert | salarieert | salarieert | salarieert | salariëren | salariëren | salariëren | |||
verleden (o.v.t.) | salarieerde | salarieerde | salarieerde | salarieerde | salarieerde | salarieerden | salarieerden | salarieerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal salariëren | zult/zal salariëren | zult/zal salariëren | zult salariëren | zal salariëren | zullen salariëren | zullen salariëren | zullen salariëren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou salariëren | zou salariëren | zou(dt) salariëren | zoudt salariëren | zou salariëren | zouden salariëren | zouden salariëren | zouden salariëren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesalarieerd | hebt gesalarieerd | hebt/heeft gesalarieerd | hebt gesalarieerd | heeft gesalarieerd | hebben gesalarieerd | hebben gesalarieerd | hebben gesalarieerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesalarieerd | had gesalarieerd | had gesalarieerd | hadt gesalarieerd | had gesalarieerd | hadden gesalarieerd | hadden gesalarieerd | hadden gesalarieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesalarieerd hebben | zal/zult gesalarieerd hebben | zult/zal gesalarieerd hebben | zult gesalarieerd hebben | zal gesalarieerd hebben | zullen gesalarieerd hebben | zullen gesalarieerd hebben | zullen gesalarieerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesalarieerd hebben | zou gesalarieerd hebben | zou/zoudt gesalarieerd hebben | zoudt gesalarieerd hebben | zou gesalarieerd hebben | zouden gesalarieerd hebben | zouden gesalarieerd hebben | zouden gesalarieerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesalarieerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesalarieerd | er is gesalarieerd | |||||||||
verleden | er werd gesalarieerd | er was gesalarieerd | |||||||||
toekomend | er zal gesalarieerd worden | er zal gesalarieerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesalarieerd worden | er zou gesalarieerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesalarieerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesalarieerd worden | gesalarieerd te worden | ||||||||
toekomend | gesalarieerd zullen worden | gesalarieerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesalarieerd zijn | gesalarieerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesalarieerd zullen zijn | gesalarieerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesalarieerd | wordt gesalarieerd | wordt gesalarieerd | wordt gesalarieerd | wordt gesalarieerd | worden gesalarieerd | worden gesalarieerd | worden gesalarieerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesalarieerd | werd gesalarieerd | werd gesalarieerd | werdt gesalarieerd | werd gesalarieerd | werden gesalarieerd | werden gesalarieerd | werden gesalarieerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesalarieerd worden | zult gesalarieerd worden | zult gesalarieerd worden | zult gesalarieerd worden | zal gesalarieerd worden | zullen gesalarieerd worden | zullen gesalarieerd worden | zullen gesalarieerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesalarieerd worden | zou gesalarieerd worden | zou/zoudt gesalarieerd worden | zoudt gesalarieerd worden | zou gesalarieerd worden | zouden gesalarieerd worden | zouden gesalarieerd worden | zouden gesalarieerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesalarieerd | bent gesalarieerd | bent/is gesalarieerd | zijt gesalarieerd | is gesalarieerd | zijn gesalarieerd | zijn gesalarieerd | zijn gesalarieerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesalarieerd | was gesalarieerd | was gesalarieerd | waart gesalarieerd | was gesalarieerd | waren gesalarieerd | waren gesalarieerd | waren gesalarieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesalarieerd zijn | zult gesalarieerd zijn | zult gesalarieerd zijn | zult gesalarieerd zijn | zal gesalarieerd zijn | zullen gesalarieerd zijn | zullen gesalarieerd zijn | zullen gesalarieerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesalarieerd zijn | zou gesalarieerd zijn | zou/zoudt gesalarieerd zijn | zoudt gesalarieerd zijn | zou gesalarieerd zijn | zouden gesalarieerd zijn | zouden gesalarieerd zijn | zouden gesalarieerd zijn |