vervoeging van de bedrijvende vorm van salderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | salderen | te salderen | ||||||||
toekomend | zullen salderen | te zullen salderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesaldeerd | te hebben gesaldeerd | ||||||||
toekomend | gesaldeerd zullen hebben | gesaldeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
salderend | gesaldeerd | ev. saldeer |
mv. verouderd saldeert |
saldere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | saldeer | saldeert | saldeert | saldeert | saldeert | salderen | salderen | salderen | |||
verleden (o.v.t.) | saldeerde | saldeerde | saldeerde | saldeerde | saldeerde | saldeerden | saldeerden | saldeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal salderen | zult/zal salderen | zult/zal salderen | zult salderen | zal salderen | zullen salderen | zullen salderen | zullen salderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou salderen | zou salderen | zou(dt) salderen | zoudt salderen | zou salderen | zouden salderen | zouden salderen | zouden salderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesaldeerd | hebt gesaldeerd | hebt/heeft gesaldeerd | hebt gesaldeerd | heeft gesaldeerd | hebben gesaldeerd | hebben gesaldeerd | hebben gesaldeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesaldeerd | had gesaldeerd | had gesaldeerd | hadt gesaldeerd | had gesaldeerd | hadden gesaldeerd | hadden gesaldeerd | hadden gesaldeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesaldeerd hebben | zal/zult gesaldeerd hebben | zult/zal gesaldeerd hebben | zult gesaldeerd hebben | zal gesaldeerd hebben | zullen gesaldeerd hebben | zullen gesaldeerd hebben | zullen gesaldeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesaldeerd hebben | zou gesaldeerd hebben | zou/zoudt gesaldeerd hebben | zoudt gesaldeerd hebben | zou gesaldeerd hebben | zouden gesaldeerd hebben | zouden gesaldeerd hebben | zouden gesaldeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesaldeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesaldeerd | er is gesaldeerd | |||||||||
verleden | er werd gesaldeerd | er was gesaldeerd | |||||||||
toekomend | er zal gesaldeerd worden | er zal gesaldeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesaldeerd worden | er zou gesaldeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesaldeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesaldeerd worden | gesaldeerd te worden | ||||||||
toekomend | gesaldeerd zullen worden | gesaldeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesaldeerd zijn | gesaldeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesaldeerd zullen zijn | gesaldeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesaldeerd | wordt gesaldeerd | wordt gesaldeerd | wordt gesaldeerd | wordt gesaldeerd | worden gesaldeerd | worden gesaldeerd | worden gesaldeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesaldeerd | werd gesaldeerd | werd gesaldeerd | werdt gesaldeerd | werd gesaldeerd | werden gesaldeerd | werden gesaldeerd | werden gesaldeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesaldeerd worden | zult gesaldeerd worden | zult gesaldeerd worden | zult gesaldeerd worden | zal gesaldeerd worden | zullen gesaldeerd worden | zullen gesaldeerd worden | zullen gesaldeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesaldeerd worden | zou gesaldeerd worden | zou/zoudt gesaldeerd worden | zoudt gesaldeerd worden | zou gesaldeerd worden | zouden gesaldeerd worden | zouden gesaldeerd worden | zouden gesaldeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesaldeerd | bent gesaldeerd | bent/is gesaldeerd | zijt gesaldeerd | is gesaldeerd | zijn gesaldeerd | zijn gesaldeerd | zijn gesaldeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesaldeerd | was gesaldeerd | was gesaldeerd | waart gesaldeerd | was gesaldeerd | waren gesaldeerd | waren gesaldeerd | waren gesaldeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesaldeerd zijn | zult gesaldeerd zijn | zult gesaldeerd zijn | zult gesaldeerd zijn | zal gesaldeerd zijn | zullen gesaldeerd zijn | zullen gesaldeerd zijn | zullen gesaldeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesaldeerd zijn | zou gesaldeerd zijn | zou/zoudt gesaldeerd zijn | zoudt gesaldeerd zijn | zou gesaldeerd zijn | zouden gesaldeerd zijn | zouden gesaldeerd zijn | zouden gesaldeerd zijn |