vervoeging van de bedrijvende vorm van samenhouden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | samenhouden | samen te houden | ||||||||
toekomend | zullen samenhouden samen zullen houden |
te zullen samenhouden samen te zullen houden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben samengehouden | te hebben samengehouden | ||||||||
toekomend | samengehouden zullen hebben | samengehouden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
samenhoudend | samengehouden | ev. hou samen houd samen |
mv. verouderd houdt samen |
houde samen (bijzin) samenhoude | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | hou samen houd samen |
houdt samen | houdt samen | houdt samen | houdt samen | houden samen | houden samen | houden samen | |||
verleden (o.v.t.) | hield samen | hield samen | hield samen | hield samen | hield samen | hielden samen | hielden samen | hielden samen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal samenhouden | zult/zal samenhouden | zult/zal samenhouden | zult samenhouden | zal samenhouden | zullen samenhouden | zullen samenhouden | zullen samenhouden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samenhouden | zou samenhouden | zou(dt) samenhouden | zoudt samenhouden | zou samenhouden | zouden samenhouden | zouden samenhouden | zouden samenhouden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | samenhou samenhoud |
samenhoudt | samenhoudt | samenhoudt | samenhoudt | samenhouden | samenhouden | samenhouden | |||
verleden (o.v.t.) | samenhield | samenhield | samenhield | samenhield | samenhield | samenhielden | samenhielden | samenhielden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal samenhouden samen zal houden |
zult/zal samenhouden samen zult/zal houden |
zult/zal samenhouden samen zult/zal houden |
zult samenhouden samen zult houden |
zal samenhouden samen zal houden |
zullen samenhouden samen zullen houden |
zullen samenhouden samen zullen houden |
zullen samenhouden samen zullen houden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samenhouden samen zou houden |
zou samenhouden samen zou houden |
zou(dt) samenhouden samen zou(dt) houden |
zoudt samenhouden samen zoudt houden |
zou samenhouden samen zou houden |
zouden samenhouden samen zouden houden |
zouden samenhouden samen zouden houden |
zouden samenhouden samen zouden houden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb samengehouden | hebt samengehouden | hebt/heeft samengehouden | hebt samengehouden | heeft samengehouden | hebben samengehouden | hebben samengehouden | hebben samengehouden | |||
verleden (v.v.t.) | had samengehouden | had samengehouden | had samengehouden | hadt samengehouden | had samengehouden | hadden samengehouden | hadden samengehouden | hadden samengehouden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal samengehouden hebben | zal/zult samengehouden hebben | zult/zal samengehouden hebben | zult samengehouden hebben | zal samengehouden hebben | zullen samengehouden hebben | zullen samengehouden hebben | zullen samengehouden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou samengehouden hebben | zou samengehouden hebben | zou/zoudt samengehouden hebben | zoudt samengehouden hebben | zou samengehouden hebben | zouden samengehouden hebben | zouden samengehouden hebben | zouden samengehouden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm samengehouden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt samengehouden | er is samengehouden | |||||||||
verleden | er werd samengehouden | er was samengehouden | |||||||||
toekomend | er zal samengehouden worden | er zal samengehouden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou samengehouden worden | er zou samengehouden zijn | |||||||||
lijdende vorm samengehouden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | samengehouden worden | samengehouden te worden | ||||||||
toekomend | samengehouden zullen worden | samengehouden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | samengehouden zijn | samengehouden te zijn | ||||||||
toekomend | samengehouden zullen zijn | samengehouden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word samengehouden | wordt samengehouden | wordt samengehouden | wordt samengehouden | wordt samengehouden | worden samengehouden | worden samengehouden | worden samengehouden | |||
verleden (o.v.t.) | werd samengehouden | werd samengehouden | werd samengehouden | werdt samengehouden | werd samengehouden | werden samengehouden | werden samengehouden | werden samengehouden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal samengehouden worden | zult samengehouden worden | zult samengehouden worden | zult samengehouden worden | zal samengehouden worden | zullen samengehouden worden | zullen samengehouden worden | zullen samengehouden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samengehouden worden | zou samengehouden worden | zou/zoudt samengehouden worden | zoudt samengehouden worden | zou samengehouden worden | zouden samengehouden worden | zouden samengehouden worden | zouden samengehouden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben samengehouden | bent samengehouden | bent/is samengehouden | zijt samengehouden | is samengehouden | zijn samengehouden | zijn samengehouden | zijn samengehouden | |||
verleden (v.v.t.) | was samengehouden | was samengehouden | was samengehouden | waart samengehouden | was samengehouden | waren samengehouden | waren samengehouden | waren samengehouden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal samengehouden zijn | zult samengehouden zijn | zult samengehouden zijn | zult samengehouden zijn | zal samengehouden zijn | zullen samengehouden zijn | zullen samengehouden zijn | zullen samengehouden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou samengehouden zijn | zou samengehouden zijn | zou/zoudt samengehouden zijn | zoudt samengehouden zijn | zou samengehouden zijn | zouden samengehouden zijn | zouden samengehouden zijn | zouden samengehouden zijn |