vervoeging van de bedrijvende vorm van schaden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schaden | te schaden | ||||||
toekomend | zullen schaden | te zullen schaden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschaad | te hebben geschaad | ||||||
toekomend | geschaad zullen hebben | geschaad te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schadend | geschaad | ev. schaad |
mv. verouderd schaadt |
schade | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schaad | schaadt | schaadt | schaadt | schaadt | schaden | schaden | schaden | |
verleden (o.v.t.) | schaadde | schaadde | schaadde | schaadde | schaadde | schaadden | schaadden | schaadden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schaden | zult/zal schaden | zult/zal schaden | zult schaden | zal schaden | zullen schaden | zullen schaden | zullen schaden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schaden | zou schaden | zou(dt) schaden | zoudt schaden | zou schaden | zouden schaden | zouden schaden | zouden schaden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschaad | hebt geschaad | hebt/heeft geschaad | hebt geschaad | heeft geschaad | hebben geschaad | hebben geschaad | hebben geschaad | |
verleden (v.v.t.) | had geschaad | had geschaad | had geschaad | hadt geschaad | had geschaad | hadden geschaad | hadden geschaad | hadden geschaad | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschaad hebben | zal/zult geschaad hebben | zult/zal geschaad hebben | zult geschaad hebben | zal geschaad hebben | zullen geschaad hebben | zullen geschaad hebben | zullen geschaad hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschaad hebben | zou geschaad hebben | zou/zoudt geschaad hebben | zoudt geschaad hebben | zou geschaad hebben | zouden geschaad hebben | zouden geschaad hebben | zouden geschaad hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geschaad worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geschaad | er is geschaad | |||||||
verleden | er werd geschaad | er was geschaad | |||||||
toekomend | er zal geschaad worden | er zal geschaad zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geschaad worden | er zou geschaad zijn |