vervoeging van de bedrijvende vorm van scherpen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | scherpen | te scherpen | ||||||||
toekomend | zullen scherpen | te zullen scherpen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gescherpt | te hebben gescherpt | ||||||||
toekomend | gescherpt zullen hebben | gescherpt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
scherpend | gescherpt | ev. scherp |
mv. verouderd scherpt |
scherpe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | scherp | scherpt | scherpt | scherpt | scherpt | scherpen | scherpen | scherpen | |||
verleden (o.v.t.) | scherpte | scherpte | scherpte | scherpte | scherpte | scherpten | scherpten | scherpten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal scherpen | zult/zal scherpen | zult/zal scherpen | zult scherpen | zal scherpen | zullen scherpen | zullen scherpen | zullen scherpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou scherpen | zou scherpen | zou(dt) scherpen | zoudt scherpen | zou scherpen | zouden scherpen | zouden scherpen | zouden scherpen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gescherpt | hebt gescherpt | hebt/heeft gescherpt | hebt gescherpt | heeft gescherpt | hebben gescherpt | hebben gescherpt | hebben gescherpt | |||
verleden (v.v.t.) | had gescherpt | had gescherpt | had gescherpt | hadt gescherpt | had gescherpt | hadden gescherpt | hadden gescherpt | hadden gescherpt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gescherpt hebben | zal/zult gescherpt hebben | zult/zal gescherpt hebben | zult gescherpt hebben | zal gescherpt hebben | zullen gescherpt hebben | zullen gescherpt hebben | zullen gescherpt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gescherpt hebben | zou gescherpt hebben | zou/zoudt gescherpt hebben | zoudt gescherpt hebben | zou gescherpt hebben | zouden gescherpt hebben | zouden gescherpt hebben | zouden gescherpt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gescherpt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gescherpt | er is gescherpt | |||||||||
verleden | er werd gescherpt | er was gescherpt | |||||||||
toekomend | er zal gescherpt worden | er zal gescherpt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gescherpt worden | er zou gescherpt zijn | |||||||||
lijdende vorm gescherpt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gescherpt worden | gescherpt te worden | ||||||||
toekomend | gescherpt zullen worden | gescherpt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gescherpt zijn | gescherpt te zijn | ||||||||
toekomend | gescherpt zullen zijn | gescherpt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gescherpt | wordt gescherpt | wordt gescherpt | wordt gescherpt | wordt gescherpt | worden gescherpt | worden gescherpt | worden gescherpt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gescherpt | werd gescherpt | werd gescherpt | werdt gescherpt | werd gescherpt | werden gescherpt | werden gescherpt | werden gescherpt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gescherpt worden | zult gescherpt worden | zult gescherpt worden | zult gescherpt worden | zal gescherpt worden | zullen gescherpt worden | zullen gescherpt worden | zullen gescherpt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gescherpt worden | zou gescherpt worden | zou/zoudt gescherpt worden | zoudt gescherpt worden | zou gescherpt worden | zouden gescherpt worden | zouden gescherpt worden | zouden gescherpt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gescherpt | bent gescherpt | bent/is gescherpt | zijt gescherpt | is gescherpt | zijn gescherpt | zijn gescherpt | zijn gescherpt | |||
verleden (v.v.t.) | was gescherpt | was gescherpt | was gescherpt | waart gescherpt | was gescherpt | waren gescherpt | waren gescherpt | waren gescherpt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gescherpt zijn | zult gescherpt zijn | zult gescherpt zijn | zult gescherpt zijn | zal gescherpt zijn | zullen gescherpt zijn | zullen gescherpt zijn | zullen gescherpt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gescherpt zijn | zou gescherpt zijn | zou/zoudt gescherpt zijn | zoudt gescherpt zijn | zou gescherpt zijn | zouden gescherpt zijn | zouden gescherpt zijn | zouden gescherpt zijn |