vervoeging van de bedrijvende vorm van schoonwassen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schoonwassen | schoon te wassen | ||||||||
toekomend | zullen schoonwassen schoon zullen wassen |
te zullen schoonwassen schoon te zullen wassen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben schoongewassen | te hebben schoongewassen | ||||||||
toekomend | schoongewassen zullen hebben | schoongewassen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schoonwassend | schoongewassen | ev. was schoon |
mv. verouderd wast schoon |
wasse schoon (bijzin) schoonwasse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | was schoon | wast schoon | wast schoon | wast schoon | wast schoon | wassen schoon | wassen schoon | wassen schoon | |||
verleden (o.v.t.) | waste schoon | waste schoon | waste schoon | waste schoon | waste schoon | wasten schoon | wasten schoon | wasten schoon | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schoonwassen | zult/zal schoonwassen | zult/zal schoonwassen | zult schoonwassen | zal schoonwassen | zullen schoonwassen | zullen schoonwassen | zullen schoonwassen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schoonwassen | zou schoonwassen | zou(dt) schoonwassen | zoudt schoonwassen | zou schoonwassen | zouden schoonwassen | zouden schoonwassen | zouden schoonwassen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schoonwas | schoonwast | schoonwast | schoonwast | schoonwast | schoonwassen | schoonwassen | schoonwassen | |||
verleden (o.v.t.) | schoonwaste | schoonwaste | schoonwaste | schoonwaste | schoonwaste | schoonwasten | schoonwasten | schoonwasten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schoonwassen schoon zal wassen |
zult/zal schoonwassen schoon zult/zal wassen |
zult/zal schoonwassen schoon zult/zal wassen |
zult schoonwassen schoon zult wassen |
zal schoonwassen schoon zal wassen |
zullen schoonwassen schoon zullen wassen |
zullen schoonwassen schoon zullen wassen |
zullen schoonwassen schoon zullen wassen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schoonwassen schoon zou wassen |
zou schoonwassen schoon zou wassen |
zou(dt) schoonwassen schoon zou(dt) wassen |
zoudt schoonwassen schoon zoudt wassen |
zou schoonwassen schoon zou wassen |
zouden schoonwassen schoon zouden wassen |
zouden schoonwassen schoon zouden wassen |
zouden schoonwassen schoon zouden wassen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb schoongewassen | hebt schoongewassen | hebt/heeft schoongewassen | hebt schoongewassen | heeft schoongewassen | hebben schoongewassen | hebben schoongewassen | hebben schoongewassen | |||
verleden (v.v.t.) | had schoongewassen | had schoongewassen | had schoongewassen | hadt schoongewassen | had schoongewassen | hadden schoongewassen | hadden schoongewassen | hadden schoongewassen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal schoongewassen hebben | zal/zult schoongewassen hebben | zult/zal schoongewassen hebben | zult schoongewassen hebben | zal schoongewassen hebben | zullen schoongewassen hebben | zullen schoongewassen hebben | zullen schoongewassen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou schoongewassen hebben | zou schoongewassen hebben | zou/zoudt schoongewassen hebben | zoudt schoongewassen hebben | zou schoongewassen hebben | zouden schoongewassen hebben | zouden schoongewassen hebben | zouden schoongewassen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm schoongewassen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt schoongewassen | er is schoongewassen | |||||||||
verleden | er werd schoongewassen | er was schoongewassen | |||||||||
toekomend | er zal schoongewassen worden | er zal schoongewassen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou schoongewassen worden | er zou schoongewassen zijn | |||||||||
lijdende vorm schoongewassen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schoongewassen worden | schoongewassen te worden | ||||||||
toekomend | schoongewassen zullen worden | schoongewassen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | schoongewassen zijn | schoongewassen te zijn | ||||||||
toekomend | schoongewassen zullen zijn | schoongewassen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word schoongewassen | wordt schoongewassen | wordt schoongewassen | wordt schoongewassen | wordt schoongewassen | worden schoongewassen | worden schoongewassen | worden schoongewassen | |||
verleden (o.v.t.) | werd schoongewassen | werd schoongewassen | werd schoongewassen | werdt schoongewassen | werd schoongewassen | werden schoongewassen | werden schoongewassen | werden schoongewassen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schoongewassen worden | zult schoongewassen worden | zult schoongewassen worden | zult schoongewassen worden | zal schoongewassen worden | zullen schoongewassen worden | zullen schoongewassen worden | zullen schoongewassen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schoongewassen worden | zou schoongewassen worden | zou/zoudt schoongewassen worden | zoudt schoongewassen worden | zou schoongewassen worden | zouden schoongewassen worden | zouden schoongewassen worden | zouden schoongewassen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben schoongewassen | bent schoongewassen | bent/is schoongewassen | zijt schoongewassen | is schoongewassen | zijn schoongewassen | zijn schoongewassen | zijn schoongewassen | |||
verleden (v.v.t.) | was schoongewassen | was schoongewassen | was schoongewassen | waart schoongewassen | was schoongewassen | waren schoongewassen | waren schoongewassen | waren schoongewassen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal schoongewassen zijn | zult schoongewassen zijn | zult schoongewassen zijn | zult schoongewassen zijn | zal schoongewassen zijn | zullen schoongewassen zijn | zullen schoongewassen zijn | zullen schoongewassen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou schoongewassen zijn | zou schoongewassen zijn | zou/zoudt schoongewassen zijn | zoudt schoongewassen zijn | zou schoongewassen zijn | zouden schoongewassen zijn | zouden schoongewassen zijn | zouden schoongewassen zijn |