vervoeging van de bedrijvende vorm van schouderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schouderen | te schouderen | ||||||||
toekomend | zullen schouderen | te zullen schouderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschouderd | te hebben geschouderd | ||||||||
toekomend | geschouderd zullen hebben | geschouderd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schouderend | geschouderd | ev. schouder |
mv. verouderd schoudert |
schoudere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schouder | schoudert | schoudert | schoudert | schoudert | schouderen | schouderen | schouderen | |||
verleden (o.v.t.) | schouderde | schouderde | schouderde | schouderde | schouderde | schouderden | schouderden | schouderden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schouderen | zult/zal schouderen | zult/zal schouderen | zult schouderen | zal schouderen | zullen schouderen | zullen schouderen | zullen schouderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schouderen | zou schouderen | zou(dt) schouderen | zoudt schouderen | zou schouderen | zouden schouderen | zouden schouderen | zouden schouderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschouderd | hebt geschouderd | hebt/heeft geschouderd | hebt geschouderd | heeft geschouderd | hebben geschouderd | hebben geschouderd | hebben geschouderd | |||
verleden (v.v.t.) | had geschouderd | had geschouderd | had geschouderd | hadt geschouderd | had geschouderd | hadden geschouderd | hadden geschouderd | hadden geschouderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschouderd hebben | zal/zult geschouderd hebben | zult/zal geschouderd hebben | zult geschouderd hebben | zal geschouderd hebben | zullen geschouderd hebben | zullen geschouderd hebben | zullen geschouderd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschouderd hebben | zou geschouderd hebben | zou/zoudt geschouderd hebben | zoudt geschouderd hebben | zou geschouderd hebben | zouden geschouderd hebben | zouden geschouderd hebben | zouden geschouderd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschouderd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschouderd | er is geschouderd | |||||||||
verleden | er werd geschouderd | er was geschouderd | |||||||||
toekomend | er zal geschouderd worden | er zal geschouderd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschouderd worden | er zou geschouderd zijn | |||||||||
lijdende vorm geschouderd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschouderd worden | geschouderd te worden | ||||||||
toekomend | geschouderd zullen worden | geschouderd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschouderd zijn | geschouderd te zijn | ||||||||
toekomend | geschouderd zullen zijn | geschouderd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschouderd | wordt geschouderd | wordt geschouderd | wordt geschouderd | wordt geschouderd | worden geschouderd | worden geschouderd | worden geschouderd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschouderd | werd geschouderd | werd geschouderd | werdt geschouderd | werd geschouderd | werden geschouderd | werden geschouderd | werden geschouderd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschouderd worden | zult geschouderd worden | zult geschouderd worden | zult geschouderd worden | zal geschouderd worden | zullen geschouderd worden | zullen geschouderd worden | zullen geschouderd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschouderd worden | zou geschouderd worden | zou/zoudt geschouderd worden | zoudt geschouderd worden | zou geschouderd worden | zouden geschouderd worden | zouden geschouderd worden | zouden geschouderd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geschouderd | bent geschouderd | bent/is geschouderd | zijt geschouderd | is geschouderd | zijn geschouderd | zijn geschouderd | zijn geschouderd | |||
verleden (v.v.t.) | was geschouderd | was geschouderd | was geschouderd | waart geschouderd | was geschouderd | waren geschouderd | waren geschouderd | waren geschouderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschouderd zijn | zult geschouderd zijn | zult geschouderd zijn | zult geschouderd zijn | zal geschouderd zijn | zullen geschouderd zijn | zullen geschouderd zijn | zullen geschouderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschouderd zijn | zou geschouderd zijn | zou/zoudt geschouderd zijn | zoudt geschouderd zijn | zou geschouderd zijn | zouden geschouderd zijn | zouden geschouderd zijn | zouden geschouderd zijn |