vervoeging van de bedrijvende vorm van souteneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | souteneren | te souteneren | ||||||||
toekomend | zullen souteneren | te zullen souteneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesouteneerd | te hebben gesouteneerd | ||||||||
toekomend | gesouteneerd zullen hebben | gesouteneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
soutenerend | gesouteneerd | ev. souteneer |
mv. verouderd souteneert |
soutenere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | souteneer | souteneert | souteneert | souteneert | souteneert | souteneren | souteneren | souteneren | |||
verleden (o.v.t.) | souteneerde | souteneerde | souteneerde | souteneerde | souteneerde | souteneerden | souteneerden | souteneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal souteneren | zult/zal souteneren | zult/zal souteneren | zult souteneren | zal souteneren | zullen souteneren | zullen souteneren | zullen souteneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou souteneren | zou souteneren | zou(dt) souteneren | zoudt souteneren | zou souteneren | zouden souteneren | zouden souteneren | zouden souteneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesouteneerd | hebt gesouteneerd | hebt/heeft gesouteneerd | hebt gesouteneerd | heeft gesouteneerd | hebben gesouteneerd | hebben gesouteneerd | hebben gesouteneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesouteneerd | had gesouteneerd | had gesouteneerd | hadt gesouteneerd | had gesouteneerd | hadden gesouteneerd | hadden gesouteneerd | hadden gesouteneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesouteneerd hebben | zal/zult gesouteneerd hebben | zult/zal gesouteneerd hebben | zult gesouteneerd hebben | zal gesouteneerd hebben | zullen gesouteneerd hebben | zullen gesouteneerd hebben | zullen gesouteneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesouteneerd hebben | zou gesouteneerd hebben | zou/zoudt gesouteneerd hebben | zoudt gesouteneerd hebben | zou gesouteneerd hebben | zouden gesouteneerd hebben | zouden gesouteneerd hebben | zouden gesouteneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesouteneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesouteneerd | er is gesouteneerd | |||||||||
verleden | er werd gesouteneerd | er was gesouteneerd | |||||||||
toekomend | er zal gesouteneerd worden | er zal gesouteneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesouteneerd worden | er zou gesouteneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesouteneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesouteneerd worden | gesouteneerd te worden | ||||||||
toekomend | gesouteneerd zullen worden | gesouteneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesouteneerd zijn | gesouteneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesouteneerd zullen zijn | gesouteneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesouteneerd | wordt gesouteneerd | wordt gesouteneerd | wordt gesouteneerd | wordt gesouteneerd | worden gesouteneerd | worden gesouteneerd | worden gesouteneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesouteneerd | werd gesouteneerd | werd gesouteneerd | werdt gesouteneerd | werd gesouteneerd | werden gesouteneerd | werden gesouteneerd | werden gesouteneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesouteneerd worden | zult gesouteneerd worden | zult gesouteneerd worden | zult gesouteneerd worden | zal gesouteneerd worden | zullen gesouteneerd worden | zullen gesouteneerd worden | zullen gesouteneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesouteneerd worden | zou gesouteneerd worden | zou/zoudt gesouteneerd worden | zoudt gesouteneerd worden | zou gesouteneerd worden | zouden gesouteneerd worden | zouden gesouteneerd worden | zouden gesouteneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesouteneerd | bent gesouteneerd | bent/is gesouteneerd | zijt gesouteneerd | is gesouteneerd | zijn gesouteneerd | zijn gesouteneerd | zijn gesouteneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesouteneerd | was gesouteneerd | was gesouteneerd | waart gesouteneerd | was gesouteneerd | waren gesouteneerd | waren gesouteneerd | waren gesouteneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesouteneerd zijn | zult gesouteneerd zijn | zult gesouteneerd zijn | zult gesouteneerd zijn | zal gesouteneerd zijn | zullen gesouteneerd zijn | zullen gesouteneerd zijn | zullen gesouteneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesouteneerd zijn | zou gesouteneerd zijn | zou/zoudt gesouteneerd zijn | zoudt gesouteneerd zijn | zou gesouteneerd zijn | zouden gesouteneerd zijn | zouden gesouteneerd zijn | zouden gesouteneerd zijn |