vervoeging van de bedrijvende vorm van spoliëren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | spoliëren | te spoliëren | ||||||||
toekomend | zullen spoliëren | te zullen spoliëren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gespolieerd | te hebben gespolieerd | ||||||||
toekomend | gespolieerd zullen hebben | gespolieerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
spoliërend | gespolieerd | ev. spolieer |
mv. verouderd spolieert |
spoliëre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | spolieer | spolieert | spolieert | spolieert | spolieert | spoliëren | spoliëren | spoliëren | |||
verleden (o.v.t.) | spolieerde | spolieerde | spolieerde | spolieerde | spolieerde | spolieerden | spolieerden | spolieerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal spoliëren | zult/zal spoliëren | zult/zal spoliëren | zult spoliëren | zal spoliëren | zullen spoliëren | zullen spoliëren | zullen spoliëren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou spoliëren | zou spoliëren | zou(dt) spoliëren | zoudt spoliëren | zou spoliëren | zouden spoliëren | zouden spoliëren | zouden spoliëren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gespolieerd | hebt gespolieerd | hebt/heeft gespolieerd | hebt gespolieerd | heeft gespolieerd | hebben gespolieerd | hebben gespolieerd | hebben gespolieerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gespolieerd | had gespolieerd | had gespolieerd | hadt gespolieerd | had gespolieerd | hadden gespolieerd | hadden gespolieerd | hadden gespolieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gespolieerd hebben | zal/zult gespolieerd hebben | zult/zal gespolieerd hebben | zult gespolieerd hebben | zal gespolieerd hebben | zullen gespolieerd hebben | zullen gespolieerd hebben | zullen gespolieerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gespolieerd hebben | zou gespolieerd hebben | zou/zoudt gespolieerd hebben | zoudt gespolieerd hebben | zou gespolieerd hebben | zouden gespolieerd hebben | zouden gespolieerd hebben | zouden gespolieerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gespolieerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gespolieerd | er is gespolieerd | |||||||||
verleden | er werd gespolieerd | er was gespolieerd | |||||||||
toekomend | er zal gespolieerd worden | er zal gespolieerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gespolieerd worden | er zou gespolieerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gespolieerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gespolieerd worden | gespolieerd te worden | ||||||||
toekomend | gespolieerd zullen worden | gespolieerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gespolieerd zijn | gespolieerd te zijn | ||||||||
toekomend | gespolieerd zullen zijn | gespolieerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gespolieerd | wordt gespolieerd | wordt gespolieerd | wordt gespolieerd | wordt gespolieerd | worden gespolieerd | worden gespolieerd | worden gespolieerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gespolieerd | werd gespolieerd | werd gespolieerd | werdt gespolieerd | werd gespolieerd | werden gespolieerd | werden gespolieerd | werden gespolieerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gespolieerd worden | zult gespolieerd worden | zult gespolieerd worden | zult gespolieerd worden | zal gespolieerd worden | zullen gespolieerd worden | zullen gespolieerd worden | zullen gespolieerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gespolieerd worden | zou gespolieerd worden | zou/zoudt gespolieerd worden | zoudt gespolieerd worden | zou gespolieerd worden | zouden gespolieerd worden | zouden gespolieerd worden | zouden gespolieerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gespolieerd | bent gespolieerd | bent/is gespolieerd | zijt gespolieerd | is gespolieerd | zijn gespolieerd | zijn gespolieerd | zijn gespolieerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gespolieerd | was gespolieerd | was gespolieerd | waart gespolieerd | was gespolieerd | waren gespolieerd | waren gespolieerd | waren gespolieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gespolieerd zijn | zult gespolieerd zijn | zult gespolieerd zijn | zult gespolieerd zijn | zal gespolieerd zijn | zullen gespolieerd zijn | zullen gespolieerd zijn | zullen gespolieerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gespolieerd zijn | zou gespolieerd zijn | zou/zoudt gespolieerd zijn | zoudt gespolieerd zijn | zou gespolieerd zijn | zouden gespolieerd zijn | zouden gespolieerd zijn | zouden gespolieerd zijn |