vervoeging van de bedrijvende vorm van sportvissen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sportvissen | te sportvissen | ||||||
toekomend | zullen sportvissen | te zullen sportvissen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesportvist | te hebben gesportvist | ||||||
toekomend | gesportvist zullen hebben | gesportvist te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
sportvissend | gesportvist | ev. - |
mv. verouderd - |
- | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | - | - | - | - | - | sportvissen | sportvissen | sportvissen | |
verleden (o.v.t.) | - | - | - | - | - | - | - | - | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal sportvissen | zult/zal sportvissen | zult/zal sportvissen | zult sportvissen | zal sportvissen | zullen sportvissen | zullen sportvissen | zullen sportvissen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sportvissen | zou sportvissen | zou(dt) sportvissen | zoudt sportvissen | zou sportvissen | zouden sportvissen | zouden sportvissen | zouden sportvissen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesportvist | hebt gesportvist | hebt/heeft gesportvist | hebt gesportvist | heeft gesportvist | hebben gesportvist | hebben gesportvist | hebben gesportvist | |
verleden (v.v.t.) | had gesportvist | had gesportvist | had gesportvist | hadt gesportvist | had gesportvist | hadden gesportvist | hadden gesportvist | hadden gesportvist | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesportvist hebben | zal/zult gesportvist hebben | zult/zal gesportvist hebben | zult gesportvist hebben | zal gesportvist hebben | zullen gesportvist hebben | zullen gesportvist hebben | zullen gesportvist hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesportvist hebben | zou gesportvist hebben | zou/zoudt gesportvist hebben | zoudt gesportvist hebben | zou gesportvist hebben | zouden gesportvist hebben | zouden gesportvist hebben | zouden gesportvist hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gesportvist worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gesportvist | er is gesportvist | |||||||
verleden | er werd gesportvist | er was gesportvist | |||||||
toekomend | er zal gesportvist worden | er zal gesportvist zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gesportvist worden | er zou gesportvist zijn |