vervoeging van de bedrijvende vorm van stijfvloeken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stijfvloeken | stijf te vloeken | ||||||||
toekomend | zullen stijfvloeken stijf zullen vloeken |
te zullen stijfvloeken stijf te zullen vloeken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben stijfgevloekt | te hebben stijfgevloekt | ||||||||
toekomend | stijfgevloekt zullen hebben | stijfgevloekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
stijfvloekend | stijfgevloekt | ev. vloek stijf |
mv. verouderd vloekt stijf |
vloeke stijf (bijzin) stijfvloeke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vloek stijf | vloekt stijf | vloekt stijf | vloekt stijf | vloekt stijf | vloeken stijf | vloeken stijf | vloeken stijf | |||
verleden (o.v.t.) | vloekte stijf | vloekte stijf | vloekte stijf | vloekte stijf | vloekte stijf | vloekten stijf | vloekten stijf | vloekten stijf | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stijfvloeken | zult/zal stijfvloeken | zult/zal stijfvloeken | zult stijfvloeken | zal stijfvloeken | zullen stijfvloeken | zullen stijfvloeken | zullen stijfvloeken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stijfvloeken | zou stijfvloeken | zou(dt) stijfvloeken | zoudt stijfvloeken | zou stijfvloeken | zouden stijfvloeken | zouden stijfvloeken | zouden stijfvloeken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stijfvloek | stijfvloekt | stijfvloekt | stijfvloekt | stijfvloekt | stijfvloeken | stijfvloeken | stijfvloeken | |||
verleden (o.v.t.) | stijfvloekte | stijfvloekte | stijfvloekte | stijfvloekte | stijfvloekte | stijfvloekten | stijfvloekten | stijfvloekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stijfvloeken stijf zal vloeken |
zult/zal stijfvloeken stijf zult/zal vloeken |
zult/zal stijfvloeken stijf zult/zal vloeken |
zult stijfvloeken stijf zult vloeken |
zal stijfvloeken stijf zal vloeken |
zullen stijfvloeken stijf zullen vloeken |
zullen stijfvloeken stijf zullen vloeken |
zullen stijfvloeken stijf zullen vloeken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stijfvloeken stijf zou vloeken |
zou stijfvloeken stijf zou vloeken |
zou(dt) stijfvloeken stijf zou(dt) vloeken |
zoudt stijfvloeken stijf zoudt vloeken |
zou stijfvloeken stijf zou vloeken |
zouden stijfvloeken stijf zouden vloeken |
zouden stijfvloeken stijf zouden vloeken |
zouden stijfvloeken stijf zouden vloeken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb stijfgevloekt | hebt stijfgevloekt | hebt/heeft stijfgevloekt | hebt stijfgevloekt | heeft stijfgevloekt | hebben stijfgevloekt | hebben stijfgevloekt | hebben stijfgevloekt | |||
verleden (v.v.t.) | had stijfgevloekt | had stijfgevloekt | had stijfgevloekt | hadt stijfgevloekt | had stijfgevloekt | hadden stijfgevloekt | hadden stijfgevloekt | hadden stijfgevloekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal stijfgevloekt hebben | zal/zult stijfgevloekt hebben | zult/zal stijfgevloekt hebben | zult stijfgevloekt hebben | zal stijfgevloekt hebben | zullen stijfgevloekt hebben | zullen stijfgevloekt hebben | zullen stijfgevloekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou stijfgevloekt hebben | zou stijfgevloekt hebben | zou/zoudt stijfgevloekt hebben | zoudt stijfgevloekt hebben | zou stijfgevloekt hebben | zouden stijfgevloekt hebben | zouden stijfgevloekt hebben | zouden stijfgevloekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm stijfgevloekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt stijfgevloekt | er is stijfgevloekt | |||||||||
verleden | er werd stijfgevloekt | er was stijfgevloekt | |||||||||
toekomend | er zal stijfgevloekt worden | er zal stijfgevloekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou stijfgevloekt worden | er zou stijfgevloekt zijn | |||||||||
lijdende vorm stijfgevloekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | stijfgevloekt worden | stijfgevloekt te worden | ||||||||
toekomend | stijfgevloekt zullen worden | stijfgevloekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | stijfgevloekt zijn | stijfgevloekt te zijn | ||||||||
toekomend | stijfgevloekt zullen zijn | stijfgevloekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word stijfgevloekt | wordt stijfgevloekt | wordt stijfgevloekt | wordt stijfgevloekt | wordt stijfgevloekt | worden stijfgevloekt | worden stijfgevloekt | worden stijfgevloekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd stijfgevloekt | werd stijfgevloekt | werd stijfgevloekt | werdt stijfgevloekt | werd stijfgevloekt | werden stijfgevloekt | werden stijfgevloekt | werden stijfgevloekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal stijfgevloekt worden | zult stijfgevloekt worden | zult stijfgevloekt worden | zult stijfgevloekt worden | zal stijfgevloekt worden | zullen stijfgevloekt worden | zullen stijfgevloekt worden | zullen stijfgevloekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou stijfgevloekt worden | zou stijfgevloekt worden | zou/zoudt stijfgevloekt worden | zoudt stijfgevloekt worden | zou stijfgevloekt worden | zouden stijfgevloekt worden | zouden stijfgevloekt worden | zouden stijfgevloekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben stijfgevloekt | bent stijfgevloekt | bent/is stijfgevloekt | zijt stijfgevloekt | is stijfgevloekt | zijn stijfgevloekt | zijn stijfgevloekt | zijn stijfgevloekt | |||
verleden (v.v.t.) | was stijfgevloekt | was stijfgevloekt | was stijfgevloekt | waart stijfgevloekt | was stijfgevloekt | waren stijfgevloekt | waren stijfgevloekt | waren stijfgevloekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal stijfgevloekt zijn | zult stijfgevloekt zijn | zult stijfgevloekt zijn | zult stijfgevloekt zijn | zal stijfgevloekt zijn | zullen stijfgevloekt zijn | zullen stijfgevloekt zijn | zullen stijfgevloekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou stijfgevloekt zijn | zou stijfgevloekt zijn | zou/zoudt stijfgevloekt zijn | zoudt stijfgevloekt zijn | zou stijfgevloekt zijn | zouden stijfgevloekt zijn | zouden stijfgevloekt zijn | zouden stijfgevloekt zijn |