vervoeging van de bedrijvende vorm van suppliëren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | suppliëren | te suppliëren | ||||||||
toekomend | zullen suppliëren | te zullen suppliëren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesupplieerd | te hebben gesupplieerd | ||||||||
toekomend | gesupplieerd zullen hebben | gesupplieerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
suppliërend | gesupplieerd | ev. supplieer |
mv. verouderd supplieert |
suppliëre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | supplieer | supplieert | supplieert | supplieert | supplieert | suppliëren | suppliëren | suppliëren | |||
verleden (o.v.t.) | supplieerde | supplieerde | supplieerde | supplieerde | supplieerde | supplieerden | supplieerden | supplieerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal suppliëren | zult/zal suppliëren | zult/zal suppliëren | zult suppliëren | zal suppliëren | zullen suppliëren | zullen suppliëren | zullen suppliëren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou suppliëren | zou suppliëren | zou(dt) suppliëren | zoudt suppliëren | zou suppliëren | zouden suppliëren | zouden suppliëren | zouden suppliëren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesupplieerd | hebt gesupplieerd | hebt/heeft gesupplieerd | hebt gesupplieerd | heeft gesupplieerd | hebben gesupplieerd | hebben gesupplieerd | hebben gesupplieerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesupplieerd | had gesupplieerd | had gesupplieerd | hadt gesupplieerd | had gesupplieerd | hadden gesupplieerd | hadden gesupplieerd | hadden gesupplieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesupplieerd hebben | zal/zult gesupplieerd hebben | zult/zal gesupplieerd hebben | zult gesupplieerd hebben | zal gesupplieerd hebben | zullen gesupplieerd hebben | zullen gesupplieerd hebben | zullen gesupplieerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesupplieerd hebben | zou gesupplieerd hebben | zou/zoudt gesupplieerd hebben | zoudt gesupplieerd hebben | zou gesupplieerd hebben | zouden gesupplieerd hebben | zouden gesupplieerd hebben | zouden gesupplieerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesupplieerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesupplieerd | er is gesupplieerd | |||||||||
verleden | er werd gesupplieerd | er was gesupplieerd | |||||||||
toekomend | er zal gesupplieerd worden | er zal gesupplieerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesupplieerd worden | er zou gesupplieerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesupplieerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesupplieerd worden | gesupplieerd te worden | ||||||||
toekomend | gesupplieerd zullen worden | gesupplieerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesupplieerd zijn | gesupplieerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesupplieerd zullen zijn | gesupplieerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesupplieerd | wordt gesupplieerd | wordt gesupplieerd | wordt gesupplieerd | wordt gesupplieerd | worden gesupplieerd | worden gesupplieerd | worden gesupplieerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesupplieerd | werd gesupplieerd | werd gesupplieerd | werdt gesupplieerd | werd gesupplieerd | werden gesupplieerd | werden gesupplieerd | werden gesupplieerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesupplieerd worden | zult gesupplieerd worden | zult gesupplieerd worden | zult gesupplieerd worden | zal gesupplieerd worden | zullen gesupplieerd worden | zullen gesupplieerd worden | zullen gesupplieerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesupplieerd worden | zou gesupplieerd worden | zou/zoudt gesupplieerd worden | zoudt gesupplieerd worden | zou gesupplieerd worden | zouden gesupplieerd worden | zouden gesupplieerd worden | zouden gesupplieerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesupplieerd | bent gesupplieerd | bent/is gesupplieerd | zijt gesupplieerd | is gesupplieerd | zijn gesupplieerd | zijn gesupplieerd | zijn gesupplieerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesupplieerd | was gesupplieerd | was gesupplieerd | waart gesupplieerd | was gesupplieerd | waren gesupplieerd | waren gesupplieerd | waren gesupplieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesupplieerd zijn | zult gesupplieerd zijn | zult gesupplieerd zijn | zult gesupplieerd zijn | zal gesupplieerd zijn | zullen gesupplieerd zijn | zullen gesupplieerd zijn | zullen gesupplieerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesupplieerd zijn | zou gesupplieerd zijn | zou/zoudt gesupplieerd zijn | zoudt gesupplieerd zijn | zou gesupplieerd zijn | zouden gesupplieerd zijn | zouden gesupplieerd zijn | zouden gesupplieerd zijn |