vervoeging van de bedrijvende vorm van tabellariseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tabellariseren | te tabellariseren | ||||||||
toekomend | zullen tabellariseren | te zullen tabellariseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getabellariseerd | te hebben getabellariseerd | ||||||||
toekomend | getabellariseerd zullen hebben | getabellariseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
tabellariserend | getabellariseerd | ev. tabellariseer |
mv. verouderd tabellariseert |
tabellarisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | tabellariseer | tabellariseert | tabellariseert | tabellariseert | tabellariseert | tabellariseren | tabellariseren | tabellariseren | |||
verleden (o.v.t.) | tabellariseerde | tabellariseerde | tabellariseerde | tabellariseerde | tabellariseerde | tabellariseerden | tabellariseerden | tabellariseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tabellariseren | zult/zal tabellariseren | zult/zal tabellariseren | zult tabellariseren | zal tabellariseren | zullen tabellariseren | zullen tabellariseren | zullen tabellariseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tabellariseren | zou tabellariseren | zou(dt) tabellariseren | zoudt tabellariseren | zou tabellariseren | zouden tabellariseren | zouden tabellariseren | zouden tabellariseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getabellariseerd | hebt getabellariseerd | hebt/heeft getabellariseerd | hebt getabellariseerd | heeft getabellariseerd | hebben getabellariseerd | hebben getabellariseerd | hebben getabellariseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had getabellariseerd | had getabellariseerd | had getabellariseerd | hadt getabellariseerd | had getabellariseerd | hadden getabellariseerd | hadden getabellariseerd | hadden getabellariseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getabellariseerd hebben | zal/zult getabellariseerd hebben | zult/zal getabellariseerd hebben | zult getabellariseerd hebben | zal getabellariseerd hebben | zullen getabellariseerd hebben | zullen getabellariseerd hebben | zullen getabellariseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getabellariseerd hebben | zou getabellariseerd hebben | zou/zoudt getabellariseerd hebben | zoudt getabellariseerd hebben | zou getabellariseerd hebben | zouden getabellariseerd hebben | zouden getabellariseerd hebben | zouden getabellariseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm getabellariseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt getabellariseerd | er is getabellariseerd | |||||||||
verleden | er werd getabellariseerd | er was getabellariseerd | |||||||||
toekomend | er zal getabellariseerd worden | er zal getabellariseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou getabellariseerd worden | er zou getabellariseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm getabellariseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | getabellariseerd worden | getabellariseerd te worden | ||||||||
toekomend | getabellariseerd zullen worden | getabellariseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | getabellariseerd zijn | getabellariseerd te zijn | ||||||||
toekomend | getabellariseerd zullen zijn | getabellariseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word getabellariseerd | wordt getabellariseerd | wordt getabellariseerd | wordt getabellariseerd | wordt getabellariseerd | worden getabellariseerd | worden getabellariseerd | worden getabellariseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd getabellariseerd | werd getabellariseerd | werd getabellariseerd | werdt getabellariseerd | werd getabellariseerd | werden getabellariseerd | werden getabellariseerd | werden getabellariseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal getabellariseerd worden | zult getabellariseerd worden | zult getabellariseerd worden | zult getabellariseerd worden | zal getabellariseerd worden | zullen getabellariseerd worden | zullen getabellariseerd worden | zullen getabellariseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou getabellariseerd worden | zou getabellariseerd worden | zou/zoudt getabellariseerd worden | zoudt getabellariseerd worden | zou getabellariseerd worden | zouden getabellariseerd worden | zouden getabellariseerd worden | zouden getabellariseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben getabellariseerd | bent getabellariseerd | bent/is getabellariseerd | zijt getabellariseerd | is getabellariseerd | zijn getabellariseerd | zijn getabellariseerd | zijn getabellariseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was getabellariseerd | was getabellariseerd | was getabellariseerd | waart getabellariseerd | was getabellariseerd | waren getabellariseerd | waren getabellariseerd | waren getabellariseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getabellariseerd zijn | zult getabellariseerd zijn | zult getabellariseerd zijn | zult getabellariseerd zijn | zal getabellariseerd zijn | zullen getabellariseerd zijn | zullen getabellariseerd zijn | zullen getabellariseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getabellariseerd zijn | zou getabellariseerd zijn | zou/zoudt getabellariseerd zijn | zoudt getabellariseerd zijn | zou getabellariseerd zijn | zouden getabellariseerd zijn | zouden getabellariseerd zijn | zouden getabellariseerd zijn |