vervoeging van de bedrijvende vorm van tewerkstellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tewerkstellen | tewerk te stellen | ||||||||
toekomend | zullen tewerkstellen tewerk zullen stellen |
te zullen tewerkstellen tewerk te zullen stellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben tewerkgesteld | te hebben tewerkgesteld | ||||||||
toekomend | tewerkgesteld zullen hebben | tewerkgesteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
tewerkstellend | tewerkgesteld | ev. stel tewerk |
mv. verouderd stelt tewerk |
stelle tewerk (bijzin) tewerkstelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stel tewerk | stelt tewerk | stelt tewerk | stelt tewerk | stelt tewerk | stellen tewerk | stellen tewerk | stellen tewerk | |||
verleden (o.v.t.) | stelde tewerk | stelde tewerk | stelde tewerk | stelde tewerk | stelde tewerk | stelden tewerk | stelden tewerk | stelden tewerk | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tewerkstellen | zult/zal tewerkstellen | zult/zal tewerkstellen | zult tewerkstellen | zal tewerkstellen | zullen tewerkstellen | zullen tewerkstellen | zullen tewerkstellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tewerkstellen | zou tewerkstellen | zou(dt) tewerkstellen | zoudt tewerkstellen | zou tewerkstellen | zouden tewerkstellen | zouden tewerkstellen | zouden tewerkstellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | tewerkstel | tewerkstelt | tewerkstelt | tewerkstelt | tewerkstelt | tewerkstellen | tewerkstellen | tewerkstellen | |||
verleden (o.v.t.) | tewerkstelde | tewerkstelde | tewerkstelde | tewerkstelde | tewerkstelde | tewerkstelden | tewerkstelden | tewerkstelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tewerkstellen tewerk zal stellen |
zult/zal tewerkstellen tewerk zult/zal stellen |
zult/zal tewerkstellen tewerk zult/zal stellen |
zult tewerkstellen tewerk zult stellen |
zal tewerkstellen tewerk zal stellen |
zullen tewerkstellen tewerk zullen stellen |
zullen tewerkstellen tewerk zullen stellen |
zullen tewerkstellen tewerk zullen stellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tewerkstellen tewerk zou stellen |
zou tewerkstellen tewerk zou stellen |
zou(dt) tewerkstellen tewerk zou(dt) stellen |
zoudt tewerkstellen tewerk zoudt stellen |
zou tewerkstellen tewerk zou stellen |
zouden tewerkstellen tewerk zouden stellen |
zouden tewerkstellen tewerk zouden stellen |
zouden tewerkstellen tewerk zouden stellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb tewerkgesteld | hebt tewerkgesteld | hebt/heeft tewerkgesteld | hebt tewerkgesteld | heeft tewerkgesteld | hebben tewerkgesteld | hebben tewerkgesteld | hebben tewerkgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | had tewerkgesteld | had tewerkgesteld | had tewerkgesteld | hadt tewerkgesteld | had tewerkgesteld | hadden tewerkgesteld | hadden tewerkgesteld | hadden tewerkgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal tewerkgesteld hebben | zal/zult tewerkgesteld hebben | zult/zal tewerkgesteld hebben | zult tewerkgesteld hebben | zal tewerkgesteld hebben | zullen tewerkgesteld hebben | zullen tewerkgesteld hebben | zullen tewerkgesteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tewerkgesteld hebben | zou tewerkgesteld hebben | zou/zoudt tewerkgesteld hebben | zoudt tewerkgesteld hebben | zou tewerkgesteld hebben | zouden tewerkgesteld hebben | zouden tewerkgesteld hebben | zouden tewerkgesteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm tewerkgesteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt tewerkgesteld | er is tewerkgesteld | |||||||||
verleden | er werd tewerkgesteld | er was tewerkgesteld | |||||||||
toekomend | er zal tewerkgesteld worden | er zal tewerkgesteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou tewerkgesteld worden | er zou tewerkgesteld zijn | |||||||||
lijdende vorm tewerkgesteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tewerkgesteld worden | tewerkgesteld te worden | ||||||||
toekomend | tewerkgesteld zullen worden | tewerkgesteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | tewerkgesteld zijn | tewerkgesteld te zijn | ||||||||
toekomend | tewerkgesteld zullen zijn | tewerkgesteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word tewerkgesteld | wordt tewerkgesteld | wordt tewerkgesteld | wordt tewerkgesteld | wordt tewerkgesteld | worden tewerkgesteld | worden tewerkgesteld | worden tewerkgesteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd tewerkgesteld | werd tewerkgesteld | werd tewerkgesteld | werdt tewerkgesteld | werd tewerkgesteld | werden tewerkgesteld | werden tewerkgesteld | werden tewerkgesteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tewerkgesteld worden | zult tewerkgesteld worden | zult tewerkgesteld worden | zult tewerkgesteld worden | zal tewerkgesteld worden | zullen tewerkgesteld worden | zullen tewerkgesteld worden | zullen tewerkgesteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tewerkgesteld worden | zou tewerkgesteld worden | zou/zoudt tewerkgesteld worden | zoudt tewerkgesteld worden | zou tewerkgesteld worden | zouden tewerkgesteld worden | zouden tewerkgesteld worden | zouden tewerkgesteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben tewerkgesteld | bent tewerkgesteld | bent/is tewerkgesteld | zijt tewerkgesteld | is tewerkgesteld | zijn tewerkgesteld | zijn tewerkgesteld | zijn tewerkgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | was tewerkgesteld | was tewerkgesteld | was tewerkgesteld | waart tewerkgesteld | was tewerkgesteld | waren tewerkgesteld | waren tewerkgesteld | waren tewerkgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal tewerkgesteld zijn | zult tewerkgesteld zijn | zult tewerkgesteld zijn | zult tewerkgesteld zijn | zal tewerkgesteld zijn | zullen tewerkgesteld zijn | zullen tewerkgesteld zijn | zullen tewerkgesteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tewerkgesteld zijn | zou tewerkgesteld zijn | zou/zoudt tewerkgesteld zijn | zoudt tewerkgesteld zijn | zou tewerkgesteld zijn | zouden tewerkgesteld zijn | zouden tewerkgesteld zijn | zouden tewerkgesteld zijn |