vervoeging van de bedrijvende vorm van toezingen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toezingen | toe te zingen | ||||||||
toekomend | zullen toezingen toe zullen zingen |
te zullen toezingen toe te zullen zingen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben toegezongen | te hebben toegezongen | ||||||||
toekomend | toegezongen zullen hebben | toegezongen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
toezingend | toegezongen | ev. zing toe |
mv. verouderd zingt toe |
zinge toe (bijzin) toezinge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zing toe | zingt toe | zingt toe | zingt toe | zingt toe | zingen toe | zingen toe | zingen toe | |||
verleden (o.v.t.) | zong toe | zong toe | zong toe | zongt toe | zong toe | zongen toe | zongen toe | zongen toe | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toezingen | zult/zal toezingen | zult/zal toezingen | zult toezingen | zal toezingen | zullen toezingen | zullen toezingen | zullen toezingen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toezingen | zou toezingen | zou(dt) toezingen | zoudt toezingen | zou toezingen | zouden toezingen | zouden toezingen | zouden toezingen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | toezing | toezingt | toezingt | toezingt | toezingt | toezingen | toezingen | toezingen | |||
verleden (o.v.t.) | toezong | toezong | toezong | toezongt | toezong | toezongen | toezongen | toezongen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toezingen toe zal zingen |
zult/zal toezingen toe zult/zal zingen |
zult/zal toezingen toe zult/zal zingen |
zult toezingen toe zult zingen |
zal toezingen toe zal zingen |
zullen toezingen toe zullen zingen |
zullen toezingen toe zullen zingen |
zullen toezingen toe zullen zingen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toezingen toe zou zingen |
zou toezingen toe zou zingen |
zou(dt) toezingen toe zou(dt) zingen |
zoudt toezingen toe zoudt zingen |
zou toezingen toe zou zingen |
zouden toezingen toe zouden zingen |
zouden toezingen toe zouden zingen |
zouden toezingen toe zouden zingen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb toegezongen | hebt toegezongen | hebt/heeft toegezongen | hebt toegezongen | heeft toegezongen | hebben toegezongen | hebben toegezongen | hebben toegezongen | |||
verleden (v.v.t.) | had toegezongen | had toegezongen | had toegezongen | hadt toegezongen | had toegezongen | hadden toegezongen | hadden toegezongen | hadden toegezongen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegezongen hebben | zal/zult toegezongen hebben | zult/zal toegezongen hebben | zult toegezongen hebben | zal toegezongen hebben | zullen toegezongen hebben | zullen toegezongen hebben | zullen toegezongen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegezongen hebben | zou toegezongen hebben | zou/zoudt toegezongen hebben | zoudt toegezongen hebben | zou toegezongen hebben | zouden toegezongen hebben | zouden toegezongen hebben | zouden toegezongen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm toegezongen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt toegezongen | er is toegezongen | |||||||||
verleden | er werd toegezongen | er was toegezongen | |||||||||
toekomend | er zal toegezongen worden | er zal toegezongen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou toegezongen worden | er zou toegezongen zijn | |||||||||
lijdende vorm toegezongen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toegezongen worden | toegezongen te worden | ||||||||
toekomend | toegezongen zullen worden | toegezongen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | toegezongen zijn | toegezongen te zijn | ||||||||
toekomend | toegezongen zullen zijn | toegezongen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt toegezongen | — | — | worden toegezongen | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd toegezongen | — | — | werden toegezongen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal toegezongen worden | — | — | zullen toegezongen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou toegezongen worden | — | — | zouden toegezongen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is toegezongen | — | — | zijn toegezongen | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was toegezongen | — | — | waren toegezongen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal toegezongen zijn | — | — | zullen toegezongen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou toegezongen zijn | — | — | zouden toegezongen zijn | |||
pseudo-passieve vorm toegezongen krijgen | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toegezongen krijgen | toegezongen te krijgen | ||||||||
toekomend | toegezongen zullen krijgen | toegezongen te zullen krijgen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | toegezongen gekregen hebben | toegezongen gekregen te hebben | ||||||||
toekomend | toegezongen gekregen zullen hebben | toegezongen gekregen te zullen hebben | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | krijg toegezongen | krijgt toegezongen | krijgt toegezongen | krijgt toegezongen | krijgt toegezongen | krijgen toegezongen | krijgen toegezongen | krijgen toegezongen | |||
verleden (o.v.t.) | kreeg toegezongen | kreeg toegezongen | kreeg toegezongen | kreegt toegezongen | kreeg toegezongen | kregen toegezongen | kregen toegezongen | kregen toegezongen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toegezongen krijgen | zult toegezongen krijgen | zult toegezongen krijgen | zult toegezongen krijgen | zal toegezongen krijgen | zullen toegezongen krijgen | zullen toegezongen krijgen | zullen toegezongen krijgen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toegezongen krijgen | zou toegezongen krijgen | zou(dt) toegezongen krijgen | zoudt toegezongen krijgen | zou toegezongen krijgen | zouden toegezongen krijgen | zouden toegezongen krijgen | zouden toegezongen krijgen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | heb toegezongen gekregen | hebt toegezongen gekregen | hebt/heeft toegezongen gekregen | hebt toegezongen gekregen | heeft toegezongen gekregen | hebben toegezongen gekregen | hebben toegezongen gekregen | hebben toegezongen gekregen | |||
verleden (o.v.t.) | had toegezongen gekregen | had toegezongen gekregen | had toegezongen gekregen | hadt toegezongen gekregen | had toegezongen gekregen | hadden toegezongen gekregen | hadden toegezongen gekregen | hadden toegezongen gekregen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal toegezongen gekregen hebben | zult toegezongen gekregen hebben | zult toegezongen gekregen hebben | zult toegezongen gekregen hebben | zal toegezongen gekregen hebben | zullen toegezongen gekregen hebben | zullen toegezongen gekregen hebben | zullen toegezongen gekregen hebben | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toegezongen gekregen hebben | zou toegezongen gekregen hebben | zou(dt) toegezongen gekregen hebben | zoudt toegezongen gekregen hebben | zou toegezongen gekregen hebben | zouden toegezongen gekregen hebben | zouden toegezongen gekregen hebben | zouden toegezongen gekregen hebben |