vervoeging van de bedrijvende vorm van trepaneren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | trepaneren | te trepaneren | ||||||
toekomend | zullen trepaneren | te zullen trepaneren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getrepaneerd | te hebben getrepaneerd | ||||||
toekomend | getrepaneerd zullen hebben | getrepaneerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
trepanerend | getrepaneerd | ev. trepaneer |
mv. verouderd trepaneert |
trepanere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | trepaneer | trepaneert | trepaneert | trepaneert | trepaneert | trepaneren | trepaneren | trepaneren | |
verleden (o.v.t.) | trepaneerde | trepaneerde | trepaneerde | trepaneerde | trepaneerde | trepaneerden | trepaneerden | trepaneerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal trepaneren | zult/zal trepaneren | zult/zal trepaneren | zult trepaneren | zal trepaneren | zullen trepaneren | zullen trepaneren | zullen trepaneren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou trepaneren | zou trepaneren | zou(dt) trepaneren | zoudt trepaneren | zou trepaneren | zouden trepaneren | zouden trepaneren | zouden trepaneren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getrepaneerd | hebt getrepaneerd | hebt/heeft getrepaneerd | hebt getrepaneerd | heeft getrepaneerd | hebben getrepaneerd | hebben getrepaneerd | hebben getrepaneerd | |
verleden (v.v.t.) | had getrepaneerd | had getrepaneerd | had getrepaneerd | hadt getrepaneerd | had getrepaneerd | hadden getrepaneerd | hadden getrepaneerd | hadden getrepaneerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal getrepaneerd hebben | zal/zult getrepaneerd hebben | zult/zal getrepaneerd hebben | zult getrepaneerd hebben | zal getrepaneerd hebben | zullen getrepaneerd hebben | zullen getrepaneerd hebben | zullen getrepaneerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getrepaneerd hebben | zou getrepaneerd hebben | zou/zoudt getrepaneerd hebben | zoudt getrepaneerd hebben | zou getrepaneerd hebben | zouden getrepaneerd hebben | zouden getrepaneerd hebben | zouden getrepaneerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm getrepaneerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt getrepaneerd | er is getrepaneerd | |||||||
verleden | er werd getrepaneerd | er was getrepaneerd | |||||||
toekomend | er zal getrepaneerd worden | er zal getrepaneerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou getrepaneerd worden | er zou getrepaneerd zijn |