vervoeging van de bedrijvende vorm van uitgooien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgooien | uit te gooien | ||||||
toekomend | zullen uitgooien uit zullen gooien |
te zullen uitgooien uit te zullen gooien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgegooid | te hebben uitgegooid | ||||||
toekomend | uitgegooid zullen hebben | uitgegooid te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
uitgooiend | uitgegooid | ev. gooi uit |
mv. verouderd gooit uit |
gooie uit (bijzin) uitgooie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | gooi uit | gooit uit | gooit uit | gooit uit | gooit uit | gooien uit | gooien uit | gooien uit | |
verleden (o.v.t.) | gooide uit | gooide uit | gooide uit | gooide uit | gooide uit | gooiden uit | gooiden uit | gooiden uit | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgooien | zult/zal uitgooien | zult/zal uitgooien | zult uitgooien | zal uitgooien | zullen uitgooien | zullen uitgooien | zullen uitgooien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgooien | zou uitgooien | zou(dt) uitgooien | zoudt uitgooien | zou uitgooien | zouden uitgooien | zouden uitgooien | zouden uitgooien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | uitgooi | uitgooit | uitgooit | uitgooit | uitgooit | uitgooien | uitgooien | uitgooien | |
verleden (o.v.t.) | uitgooide | uitgooide | uitgooide | uitgooide | uitgooide | uitgooiden | uitgooiden | uitgooiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgooien uit zal gooien |
zult/zal uitgooien uit zult/zal gooien |
zult/zal uitgooien uit zult/zal gooien |
zult uitgooien uit zult gooien |
zal uitgooien uit zal gooien |
zullen uitgooien uit zullen gooien |
zullen uitgooien uit zullen gooien |
zullen uitgooien uit zullen gooien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgooien uit zou gooien |
zou uitgooien uit zou gooien |
zou(dt) uitgooien uit zou(dt) gooien |
zoudt uitgooien uit zoudt gooien |
zou uitgooien uit zou gooien |
zouden uitgooien uit zouden gooien |
zouden uitgooien uit zouden gooien |
zouden uitgooien uit zouden gooien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgegooid | hebt uitgegooid | hebt/heeft uitgegooid | hebt uitgegooid | heeft uitgegooid | hebben uitgegooid | hebben uitgegooid | hebben uitgegooid | |
verleden (v.v.t.) | had uitgegooid | had uitgegooid | had uitgegooid | hadt uitgegooid | had uitgegooid | hadden uitgegooid | hadden uitgegooid | hadden uitgegooid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgegooid hebben | zal/zult uitgegooid hebben | zult/zal uitgegooid hebben | zult uitgegooid hebben | zal uitgegooid hebben | zullen uitgegooid hebben | zullen uitgegooid hebben | zullen uitgegooid hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgegooid hebben | zou uitgegooid hebben | zou/zoudt uitgegooid hebben | zoudt uitgegooid hebben | zou uitgegooid hebben | zouden uitgegooid hebben | zouden uitgegooid hebben | zouden uitgegooid hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm uitgegooid worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgegooid | er is uitgegooid | |||||||
verleden | er werd uitgegooid | er was uitgegooid | |||||||
toekomend | er zal uitgegooid worden | er zal uitgegooid zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou uitgegooid worden | er zou uitgegooid zijn |