vervoeging van de bedrijvende vorm van uitkienen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitkienen | uit te kienen | ||||||||
toekomend | zullen uitkienen uit zullen kienen |
te zullen uitkienen uit te zullen kienen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgekiend | te hebben uitgekiend | ||||||||
toekomend | uitgekiend zullen hebben | uitgekiend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitkienend | uitgekiend | ev. kien uit |
mv. verouderd kient uit |
kiene uit (bijzin) uitkiene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kien uit | kient uit | kient uit | kient uit | kient uit | kienen uit | kienen uit | kienen uit | |||
verleden (o.v.t.) | kiende uit | kiende uit | kiende uit | kiende uit | kiende uit | kienden uit | kienden uit | kienden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitkienen | zult/zal uitkienen | zult/zal uitkienen | zult uitkienen | zal uitkienen | zullen uitkienen | zullen uitkienen | zullen uitkienen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitkienen | zou uitkienen | zou(dt) uitkienen | zoudt uitkienen | zou uitkienen | zouden uitkienen | zouden uitkienen | zouden uitkienen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitkien | uitkient | uitkient | uitkient | uitkient | uitkienen | uitkienen | uitkienen | |||
verleden (o.v.t.) | uitkiende | uitkiende | uitkiende | uitkiende | uitkiende | uitkienden | uitkienden | uitkienden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitkienen uit zal kienen |
zult/zal uitkienen uit zult/zal kienen |
zult/zal uitkienen uit zult/zal kienen |
zult uitkienen uit zult kienen |
zal uitkienen uit zal kienen |
zullen uitkienen uit zullen kienen |
zullen uitkienen uit zullen kienen |
zullen uitkienen uit zullen kienen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitkienen uit zou kienen |
zou uitkienen uit zou kienen |
zou(dt) uitkienen uit zou(dt) kienen |
zoudt uitkienen uit zoudt kienen |
zou uitkienen uit zou kienen |
zouden uitkienen uit zouden kienen |
zouden uitkienen uit zouden kienen |
zouden uitkienen uit zouden kienen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgekiend | hebt uitgekiend | hebt/heeft uitgekiend | hebt uitgekiend | heeft uitgekiend | hebben uitgekiend | hebben uitgekiend | hebben uitgekiend | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgekiend | had uitgekiend | had uitgekiend | hadt uitgekiend | had uitgekiend | hadden uitgekiend | hadden uitgekiend | hadden uitgekiend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgekiend hebben | zal/zult uitgekiend hebben | zult/zal uitgekiend hebben | zult uitgekiend hebben | zal uitgekiend hebben | zullen uitgekiend hebben | zullen uitgekiend hebben | zullen uitgekiend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgekiend hebben | zou uitgekiend hebben | zou/zoudt uitgekiend hebben | zoudt uitgekiend hebben | zou uitgekiend hebben | zouden uitgekiend hebben | zouden uitgekiend hebben | zouden uitgekiend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgekiend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgekiend | er is uitgekiend | |||||||||
verleden | er werd uitgekiend | er was uitgekiend | |||||||||
toekomend | er zal uitgekiend worden | er zal uitgekiend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgekiend worden | er zou uitgekiend zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgekiend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgekiend worden | uitgekiend te worden | ||||||||
toekomend | uitgekiend zullen worden | uitgekiend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgekiend zijn | uitgekiend te zijn | ||||||||
toekomend | uitgekiend zullen zijn | uitgekiend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgekiend | wordt uitgekiend | wordt uitgekiend | wordt uitgekiend | wordt uitgekiend | worden uitgekiend | worden uitgekiend | worden uitgekiend | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgekiend | werd uitgekiend | werd uitgekiend | werdt uitgekiend | werd uitgekiend | werden uitgekiend | werden uitgekiend | werden uitgekiend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgekiend worden | zult uitgekiend worden | zult uitgekiend worden | zult uitgekiend worden | zal uitgekiend worden | zullen uitgekiend worden | zullen uitgekiend worden | zullen uitgekiend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgekiend worden | zou uitgekiend worden | zou/zoudt uitgekiend worden | zoudt uitgekiend worden | zou uitgekiend worden | zouden uitgekiend worden | zouden uitgekiend worden | zouden uitgekiend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgekiend | bent uitgekiend | bent/is uitgekiend | zijt uitgekiend | is uitgekiend | zijn uitgekiend | zijn uitgekiend | zijn uitgekiend | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgekiend | was uitgekiend | was uitgekiend | waart uitgekiend | was uitgekiend | waren uitgekiend | waren uitgekiend | waren uitgekiend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgekiend zijn | zult uitgekiend zijn | zult uitgekiend zijn | zult uitgekiend zijn | zal uitgekiend zijn | zullen uitgekiend zijn | zullen uitgekiend zijn | zullen uitgekiend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgekiend zijn | zou uitgekiend zijn | zou/zoudt uitgekiend zijn | zoudt uitgekiend zijn | zou uitgekiend zijn | zouden uitgekiend zijn | zouden uitgekiend zijn | zouden uitgekiend zijn |