vervoeging van de bedrijvende vorm van uitlijnen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitlijnen | uit te lijnen | ||||||||
toekomend | zullen uitlijnen uit zullen lijnen |
te zullen uitlijnen uit te zullen lijnen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgelijnd | te hebben uitgelijnd | ||||||||
toekomend | uitgelijnd zullen hebben | uitgelijnd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitlijnend | uitgelijnd | ev. lijn uit |
mv. verouderd lijnt uit |
lijne uit (bijzin) uitlijne | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | lijn uit | lijnt uit | lijnt uit | lijnt uit | lijnt uit | lijnen uit | lijnen uit | lijnen uit | |||
verleden (o.v.t.) | lijnde uit | lijnde uit | lijnde uit | lijnde uit | lijnde uit | lijnden uit | lijnden uit | lijnden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitlijnen | zult/zal uitlijnen | zult/zal uitlijnen | zult uitlijnen | zal uitlijnen | zullen uitlijnen | zullen uitlijnen | zullen uitlijnen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitlijnen | zou uitlijnen | zou(dt) uitlijnen | zoudt uitlijnen | zou uitlijnen | zouden uitlijnen | zouden uitlijnen | zouden uitlijnen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitlijn | uitlijnt | uitlijnt | uitlijnt | uitlijnt | uitlijnen | uitlijnen | uitlijnen | |||
verleden (o.v.t.) | uitlijnde | uitlijnde | uitlijnde | uitlijnde | uitlijnde | uitlijnden | uitlijnden | uitlijnden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitlijnen uit zal lijnen |
zult/zal uitlijnen uit zult/zal lijnen |
zult/zal uitlijnen uit zult/zal lijnen |
zult uitlijnen uit zult lijnen |
zal uitlijnen uit zal lijnen |
zullen uitlijnen uit zullen lijnen |
zullen uitlijnen uit zullen lijnen |
zullen uitlijnen uit zullen lijnen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitlijnen uit zou lijnen |
zou uitlijnen uit zou lijnen |
zou(dt) uitlijnen uit zou(dt) lijnen |
zoudt uitlijnen uit zoudt lijnen |
zou uitlijnen uit zou lijnen |
zouden uitlijnen uit zouden lijnen |
zouden uitlijnen uit zouden lijnen |
zouden uitlijnen uit zouden lijnen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgelijnd | hebt uitgelijnd | hebt/heeft uitgelijnd | hebt uitgelijnd | heeft uitgelijnd | hebben uitgelijnd | hebben uitgelijnd | hebben uitgelijnd | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgelijnd | had uitgelijnd | had uitgelijnd | hadt uitgelijnd | had uitgelijnd | hadden uitgelijnd | hadden uitgelijnd | hadden uitgelijnd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgelijnd hebben | zal/zult uitgelijnd hebben | zult/zal uitgelijnd hebben | zult uitgelijnd hebben | zal uitgelijnd hebben | zullen uitgelijnd hebben | zullen uitgelijnd hebben | zullen uitgelijnd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgelijnd hebben | zou uitgelijnd hebben | zou/zoudt uitgelijnd hebben | zoudt uitgelijnd hebben | zou uitgelijnd hebben | zouden uitgelijnd hebben | zouden uitgelijnd hebben | zouden uitgelijnd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgelijnd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgelijnd | er is uitgelijnd | |||||||||
verleden | er werd uitgelijnd | er was uitgelijnd | |||||||||
toekomend | er zal uitgelijnd worden | er zal uitgelijnd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgelijnd worden | er zou uitgelijnd zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgelijnd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgelijnd worden | uitgelijnd te worden | ||||||||
toekomend | uitgelijnd zullen worden | uitgelijnd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgelijnd zijn | uitgelijnd te zijn | ||||||||
toekomend | uitgelijnd zullen zijn | uitgelijnd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgelijnd | wordt uitgelijnd | wordt uitgelijnd | wordt uitgelijnd | wordt uitgelijnd | worden uitgelijnd | worden uitgelijnd | worden uitgelijnd | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgelijnd | werd uitgelijnd | werd uitgelijnd | werdt uitgelijnd | werd uitgelijnd | werden uitgelijnd | werden uitgelijnd | werden uitgelijnd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgelijnd worden | zult uitgelijnd worden | zult uitgelijnd worden | zult uitgelijnd worden | zal uitgelijnd worden | zullen uitgelijnd worden | zullen uitgelijnd worden | zullen uitgelijnd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgelijnd worden | zou uitgelijnd worden | zou/zoudt uitgelijnd worden | zoudt uitgelijnd worden | zou uitgelijnd worden | zouden uitgelijnd worden | zouden uitgelijnd worden | zouden uitgelijnd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgelijnd | bent uitgelijnd | bent/is uitgelijnd | zijt uitgelijnd | is uitgelijnd | zijn uitgelijnd | zijn uitgelijnd | zijn uitgelijnd | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgelijnd | was uitgelijnd | was uitgelijnd | waart uitgelijnd | was uitgelijnd | waren uitgelijnd | waren uitgelijnd | waren uitgelijnd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgelijnd zijn | zult uitgelijnd zijn | zult uitgelijnd zijn | zult uitgelijnd zijn | zal uitgelijnd zijn | zullen uitgelijnd zijn | zullen uitgelijnd zijn | zullen uitgelijnd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgelijnd zijn | zou uitgelijnd zijn | zou/zoudt uitgelijnd zijn | zoudt uitgelijnd zijn | zou uitgelijnd zijn | zouden uitgelijnd zijn | zouden uitgelijnd zijn | zouden uitgelijnd zijn |