vervoeging van de bedrijvende vorm van uitschudden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitschudden | uit te schudden | ||||||||
toekomend | zullen uitschudden uit zullen schudden |
te zullen uitschudden uit te zullen schudden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgeschud | te hebben uitgeschud | ||||||||
toekomend | uitgeschud zullen hebben | uitgeschud te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitschuddend | uitgeschud | ev. schud uit |
mv. verouderd schudt uit |
schudde uit (bijzin) uitschudde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schud uit | schudt uit | schudt uit | schudt uit | schudt uit | schudden uit | schudden uit | schudden uit | |||
verleden (o.v.t.) | schudde uit | schudde uit | schudde uit | schudde uit | schudde uit | schudden uit | schudden uit | schudden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitschudden | zult/zal uitschudden | zult/zal uitschudden | zult uitschudden | zal uitschudden | zullen uitschudden | zullen uitschudden | zullen uitschudden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitschudden | zou uitschudden | zou(dt) uitschudden | zoudt uitschudden | zou uitschudden | zouden uitschudden | zouden uitschudden | zouden uitschudden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitschud | uitschudt | uitschudt | uitschudt | uitschudt | uitschudden | uitschudden | uitschudden | |||
verleden (o.v.t.) | uitschudde | uitschudde | uitschudde | uitschudde | uitschudde | uitschudden | uitschudden | uitschudden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitschudden uit zal schudden |
zult/zal uitschudden uit zult/zal schudden |
zult/zal uitschudden uit zult/zal schudden |
zult uitschudden uit zult schudden |
zal uitschudden uit zal schudden |
zullen uitschudden uit zullen schudden |
zullen uitschudden uit zullen schudden |
zullen uitschudden uit zullen schudden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitschudden uit zou schudden |
zou uitschudden uit zou schudden |
zou(dt) uitschudden uit zou(dt) schudden |
zoudt uitschudden uit zoudt schudden |
zou uitschudden uit zou schudden |
zouden uitschudden uit zouden schudden |
zouden uitschudden uit zouden schudden |
zouden uitschudden uit zouden schudden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgeschud | hebt uitgeschud | hebt/heeft uitgeschud | hebt uitgeschud | heeft uitgeschud | hebben uitgeschud | hebben uitgeschud | hebben uitgeschud | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgeschud | had uitgeschud | had uitgeschud | hadt uitgeschud | had uitgeschud | hadden uitgeschud | hadden uitgeschud | hadden uitgeschud | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeschud hebben | zal/zult uitgeschud hebben | zult/zal uitgeschud hebben | zult uitgeschud hebben | zal uitgeschud hebben | zullen uitgeschud hebben | zullen uitgeschud hebben | zullen uitgeschud hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeschud hebben | zou uitgeschud hebben | zou/zoudt uitgeschud hebben | zoudt uitgeschud hebben | zou uitgeschud hebben | zouden uitgeschud hebben | zouden uitgeschud hebben | zouden uitgeschud hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgeschud worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgeschud | er is uitgeschud | |||||||||
verleden | er werd uitgeschud | er was uitgeschud | |||||||||
toekomend | er zal uitgeschud worden | er zal uitgeschud zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgeschud worden | er zou uitgeschud zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgeschud worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgeschud worden | uitgeschud te worden | ||||||||
toekomend | uitgeschud zullen worden | uitgeschud te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgeschud zijn | uitgeschud te zijn | ||||||||
toekomend | uitgeschud zullen zijn | uitgeschud te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgeschud | wordt uitgeschud | wordt uitgeschud | wordt uitgeschud | wordt uitgeschud | worden uitgeschud | worden uitgeschud | worden uitgeschud | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgeschud | werd uitgeschud | werd uitgeschud | werdt uitgeschud | werd uitgeschud | werden uitgeschud | werden uitgeschud | werden uitgeschud | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgeschud worden | zult uitgeschud worden | zult uitgeschud worden | zult uitgeschud worden | zal uitgeschud worden | zullen uitgeschud worden | zullen uitgeschud worden | zullen uitgeschud worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgeschud worden | zou uitgeschud worden | zou/zoudt uitgeschud worden | zoudt uitgeschud worden | zou uitgeschud worden | zouden uitgeschud worden | zouden uitgeschud worden | zouden uitgeschud worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgeschud | bent uitgeschud | bent/is uitgeschud | zijt uitgeschud | is uitgeschud | zijn uitgeschud | zijn uitgeschud | zijn uitgeschud | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgeschud | was uitgeschud | was uitgeschud | waart uitgeschud | was uitgeschud | waren uitgeschud | waren uitgeschud | waren uitgeschud | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeschud zijn | zult uitgeschud zijn | zult uitgeschud zijn | zult uitgeschud zijn | zal uitgeschud zijn | zullen uitgeschud zijn | zullen uitgeschud zijn | zullen uitgeschud zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeschud zijn | zou uitgeschud zijn | zou/zoudt uitgeschud zijn | zoudt uitgeschud zijn | zou uitgeschud zijn | zouden uitgeschud zijn | zouden uitgeschud zijn | zouden uitgeschud zijn |