vervoeging van de bedrijvende vorm van valuteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | valuteren | te valuteren | ||||||||
toekomend | zullen valuteren | te zullen valuteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevaluteerd | te hebben gevaluteerd | ||||||||
toekomend | gevaluteerd zullen hebben | gevaluteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
valuterend | gevaluteerd | ev. valuteer |
mv. verouderd valuteert |
valutere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | valuteer | valuteert | valuteert | valuteert | valuteert | valuteren | valuteren | valuteren | |||
verleden (o.v.t.) | valuteerde | valuteerde | valuteerde | valuteerde | valuteerde | valuteerden | valuteerden | valuteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal valuteren | zult/zal valuteren | zult/zal valuteren | zult valuteren | zal valuteren | zullen valuteren | zullen valuteren | zullen valuteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou valuteren | zou valuteren | zou(dt) valuteren | zoudt valuteren | zou valuteren | zouden valuteren | zouden valuteren | zouden valuteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevaluteerd | hebt gevaluteerd | hebt/heeft gevaluteerd | hebt gevaluteerd | heeft gevaluteerd | hebben gevaluteerd | hebben gevaluteerd | hebben gevaluteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevaluteerd | had gevaluteerd | had gevaluteerd | hadt gevaluteerd | had gevaluteerd | hadden gevaluteerd | hadden gevaluteerd | hadden gevaluteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevaluteerd hebben | zal/zult gevaluteerd hebben | zult/zal gevaluteerd hebben | zult gevaluteerd hebben | zal gevaluteerd hebben | zullen gevaluteerd hebben | zullen gevaluteerd hebben | zullen gevaluteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevaluteerd hebben | zou gevaluteerd hebben | zou/zoudt gevaluteerd hebben | zoudt gevaluteerd hebben | zou gevaluteerd hebben | zouden gevaluteerd hebben | zouden gevaluteerd hebben | zouden gevaluteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevaluteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevaluteerd | er is gevaluteerd | |||||||||
verleden | er werd gevaluteerd | er was gevaluteerd | |||||||||
toekomend | er zal gevaluteerd worden | er zal gevaluteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevaluteerd worden | er zou gevaluteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevaluteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevaluteerd worden | gevaluteerd te worden | ||||||||
toekomend | gevaluteerd zullen worden | gevaluteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevaluteerd zijn | gevaluteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gevaluteerd zullen zijn | gevaluteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevaluteerd | wordt gevaluteerd | wordt gevaluteerd | wordt gevaluteerd | wordt gevaluteerd | worden gevaluteerd | worden gevaluteerd | worden gevaluteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevaluteerd | werd gevaluteerd | werd gevaluteerd | werdt gevaluteerd | werd gevaluteerd | werden gevaluteerd | werden gevaluteerd | werden gevaluteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevaluteerd worden | zult gevaluteerd worden | zult gevaluteerd worden | zult gevaluteerd worden | zal gevaluteerd worden | zullen gevaluteerd worden | zullen gevaluteerd worden | zullen gevaluteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevaluteerd worden | zou gevaluteerd worden | zou/zoudt gevaluteerd worden | zoudt gevaluteerd worden | zou gevaluteerd worden | zouden gevaluteerd worden | zouden gevaluteerd worden | zouden gevaluteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevaluteerd | bent gevaluteerd | bent/is gevaluteerd | zijt gevaluteerd | is gevaluteerd | zijn gevaluteerd | zijn gevaluteerd | zijn gevaluteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevaluteerd | was gevaluteerd | was gevaluteerd | waart gevaluteerd | was gevaluteerd | waren gevaluteerd | waren gevaluteerd | waren gevaluteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevaluteerd zijn | zult gevaluteerd zijn | zult gevaluteerd zijn | zult gevaluteerd zijn | zal gevaluteerd zijn | zullen gevaluteerd zijn | zullen gevaluteerd zijn | zullen gevaluteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevaluteerd zijn | zou gevaluteerd zijn | zou/zoudt gevaluteerd zijn | zoudt gevaluteerd zijn | zou gevaluteerd zijn | zouden gevaluteerd zijn | zouden gevaluteerd zijn | zouden gevaluteerd zijn |