vervoeging van de bedrijvende vorm van verbijsteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbijsteren | te verbijsteren | ||||||||
toekomend | zullen verbijsteren | te zullen verbijsteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verbijsterd | te hebben verbijsterd | ||||||||
toekomend | verbijsterd zullen hebben | verbijsterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verbijsterend | verbijsterd | ev. verbijster |
mv. verouderd verbijstert |
verbijstere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verbijster | verbijstert | verbijstert | verbijstert | verbijstert | verbijsteren | verbijsteren | verbijsteren | |||
verleden (o.v.t.) | verbijsterde | verbijsterde | verbijsterde | verbijsterde | verbijsterde | verbijsterden | verbijsterden | verbijsterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbijsteren | zult/zal verbijsteren | zult/zal verbijsteren | zult verbijsteren | zal verbijsteren | zullen verbijsteren | zullen verbijsteren | zullen verbijsteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbijsteren | zou verbijsteren | zou(dt) verbijsteren | zoudt verbijsteren | zou verbijsteren | zouden verbijsteren | zouden verbijsteren | zouden verbijsteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verbijsterd | hebt verbijsterd | hebt/heeft verbijsterd | hebt verbijsterd | heeft verbijsterd | hebben verbijsterd | hebben verbijsterd | hebben verbijsterd | |||
verleden (v.v.t.) | had verbijsterd | had verbijsterd | had verbijsterd | hadt verbijsterd | had verbijsterd | hadden verbijsterd | hadden verbijsterd | hadden verbijsterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbijsterd hebben | zal/zult verbijsterd hebben | zult/zal verbijsterd hebben | zult verbijsterd hebben | zal verbijsterd hebben | zullen verbijsterd hebben | zullen verbijsterd hebben | zullen verbijsterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbijsterd hebben | zou verbijsterd hebben | zou/zoudt verbijsterd hebben | zoudt verbijsterd hebben | zou verbijsterd hebben | zouden verbijsterd hebben | zouden verbijsterd hebben | zouden verbijsterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verbijsterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verbijsterd | er is verbijsterd | |||||||||
verleden | er werd verbijsterd | er was verbijsterd | |||||||||
toekomend | er zal verbijsterd worden | er zal verbijsterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verbijsterd worden | er zou verbijsterd zijn | |||||||||
lijdende vorm verbijsterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbijsterd worden | verbijsterd te worden | ||||||||
toekomend | verbijsterd zullen worden | verbijsterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verbijsterd zijn | verbijsterd te zijn | ||||||||
toekomend | verbijsterd zullen zijn | verbijsterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verbijsterd | wordt verbijsterd | wordt verbijsterd | wordt verbijsterd | wordt verbijsterd | worden verbijsterd | worden verbijsterd | worden verbijsterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verbijsterd | werd verbijsterd | werd verbijsterd | werdt verbijsterd | werd verbijsterd | werden verbijsterd | werden verbijsterd | werden verbijsterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbijsterd worden | zult verbijsterd worden | zult verbijsterd worden | zult verbijsterd worden | zal verbijsterd worden | zullen verbijsterd worden | zullen verbijsterd worden | zullen verbijsterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbijsterd worden | zou verbijsterd worden | zou/zoudt verbijsterd worden | zoudt verbijsterd worden | zou verbijsterd worden | zouden verbijsterd worden | zouden verbijsterd worden | zouden verbijsterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verbijsterd | bent verbijsterd | bent/is verbijsterd | zijt verbijsterd | is verbijsterd | zijn verbijsterd | zijn verbijsterd | zijn verbijsterd | |||
verleden (v.v.t.) | was verbijsterd | was verbijsterd | was verbijsterd | waart verbijsterd | was verbijsterd | waren verbijsterd | waren verbijsterd | waren verbijsterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbijsterd zijn | zult verbijsterd zijn | zult verbijsterd zijn | zult verbijsterd zijn | zal verbijsterd zijn | zullen verbijsterd zijn | zullen verbijsterd zijn | zullen verbijsterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbijsterd zijn | zou verbijsterd zijn | zou/zoudt verbijsterd zijn | zoudt verbijsterd zijn | zou verbijsterd zijn | zouden verbijsterd zijn | zouden verbijsterd zijn | zouden verbijsterd zijn |