vervoeging van de bedrijvende vorm van verbijzonderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbijzonderen | te verbijzonderen | ||||||||
toekomend | zullen verbijzonderen | te zullen verbijzonderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verbijzonderd | te hebben verbijzonderd | ||||||||
toekomend | verbijzonderd zullen hebben | verbijzonderd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verbijzonderend | verbijzonderd | ev. verbijzonder |
mv. verouderd verbijzondert |
verbijzondere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verbijzonder | verbijzondert | verbijzondert | verbijzondert | verbijzondert | verbijzonderen | verbijzonderen | verbijzonderen | |||
verleden (o.v.t.) | verbijzonderde | verbijzonderde | verbijzonderde | verbijzonderde | verbijzonderde | verbijzonderden | verbijzonderden | verbijzonderden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbijzonderen | zult/zal verbijzonderen | zult/zal verbijzonderen | zult verbijzonderen | zal verbijzonderen | zullen verbijzonderen | zullen verbijzonderen | zullen verbijzonderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbijzonderen | zou verbijzonderen | zou(dt) verbijzonderen | zoudt verbijzonderen | zou verbijzonderen | zouden verbijzonderen | zouden verbijzonderen | zouden verbijzonderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verbijzonderd | hebt verbijzonderd | hebt/heeft verbijzonderd | hebt verbijzonderd | heeft verbijzonderd | hebben verbijzonderd | hebben verbijzonderd | hebben verbijzonderd | |||
verleden (v.v.t.) | had verbijzonderd | had verbijzonderd | had verbijzonderd | hadt verbijzonderd | had verbijzonderd | hadden verbijzonderd | hadden verbijzonderd | hadden verbijzonderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbijzonderd hebben | zal/zult verbijzonderd hebben | zult/zal verbijzonderd hebben | zult verbijzonderd hebben | zal verbijzonderd hebben | zullen verbijzonderd hebben | zullen verbijzonderd hebben | zullen verbijzonderd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbijzonderd hebben | zou verbijzonderd hebben | zou/zoudt verbijzonderd hebben | zoudt verbijzonderd hebben | zou verbijzonderd hebben | zouden verbijzonderd hebben | zouden verbijzonderd hebben | zouden verbijzonderd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verbijzonderd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verbijzonderd | er is verbijzonderd | |||||||||
verleden | er werd verbijzonderd | er was verbijzonderd | |||||||||
toekomend | er zal verbijzonderd worden | er zal verbijzonderd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verbijzonderd worden | er zou verbijzonderd zijn | |||||||||
lijdende vorm verbijzonderd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbijzonderd worden | verbijzonderd te worden | ||||||||
toekomend | verbijzonderd zullen worden | verbijzonderd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verbijzonderd zijn | verbijzonderd te zijn | ||||||||
toekomend | verbijzonderd zullen zijn | verbijzonderd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verbijzonderd | wordt verbijzonderd | wordt verbijzonderd | wordt verbijzonderd | wordt verbijzonderd | worden verbijzonderd | worden verbijzonderd | worden verbijzonderd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verbijzonderd | werd verbijzonderd | werd verbijzonderd | werdt verbijzonderd | werd verbijzonderd | werden verbijzonderd | werden verbijzonderd | werden verbijzonderd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbijzonderd worden | zult verbijzonderd worden | zult verbijzonderd worden | zult verbijzonderd worden | zal verbijzonderd worden | zullen verbijzonderd worden | zullen verbijzonderd worden | zullen verbijzonderd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbijzonderd worden | zou verbijzonderd worden | zou/zoudt verbijzonderd worden | zoudt verbijzonderd worden | zou verbijzonderd worden | zouden verbijzonderd worden | zouden verbijzonderd worden | zouden verbijzonderd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verbijzonderd | bent verbijzonderd | bent/is verbijzonderd | zijt verbijzonderd | is verbijzonderd | zijn verbijzonderd | zijn verbijzonderd | zijn verbijzonderd | |||
verleden (v.v.t.) | was verbijzonderd | was verbijzonderd | was verbijzonderd | waart verbijzonderd | was verbijzonderd | waren verbijzonderd | waren verbijzonderd | waren verbijzonderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbijzonderd zijn | zult verbijzonderd zijn | zult verbijzonderd zijn | zult verbijzonderd zijn | zal verbijzonderd zijn | zullen verbijzonderd zijn | zullen verbijzonderd zijn | zullen verbijzonderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbijzonderd zijn | zou verbijzonderd zijn | zou/zoudt verbijzonderd zijn | zoudt verbijzonderd zijn | zou verbijzonderd zijn | zouden verbijzonderd zijn | zouden verbijzonderd zijn | zouden verbijzonderd zijn |