vervoeging van de bedrijvende vorm van verdrukken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verdrukken | te verdrukken | ||||||||
toekomend | zullen verdrukken | te zullen verdrukken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verdrukt | te hebben verdrukt | ||||||||
toekomend | verdrukt zullen hebben | verdrukt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verdrukkend | verdrukt | ev. verdruk |
mv. verouderd verdrukt |
verdrukke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verdruk | verdrukt | verdrukt | verdrukt | verdrukt | verdrukken | verdrukken | verdrukken | |||
verleden (o.v.t.) | verdrukte | verdrukte | verdrukte | verdrukte | verdrukte | verdrukten | verdrukten | verdrukten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verdrukken | zult/zal verdrukken | zult/zal verdrukken | zult verdrukken | zal verdrukken | zullen verdrukken | zullen verdrukken | zullen verdrukken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verdrukken | zou verdrukken | zou(dt) verdrukken | zoudt verdrukken | zou verdrukken | zouden verdrukken | zouden verdrukken | zouden verdrukken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verdrukt | hebt verdrukt | hebt/heeft verdrukt | hebt verdrukt | heeft verdrukt | hebben verdrukt | hebben verdrukt | hebben verdrukt | |||
verleden (v.v.t.) | had verdrukt | had verdrukt | had verdrukt | hadt verdrukt | had verdrukt | hadden verdrukt | hadden verdrukt | hadden verdrukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verdrukt hebben | zal/zult verdrukt hebben | zult/zal verdrukt hebben | zult verdrukt hebben | zal verdrukt hebben | zullen verdrukt hebben | zullen verdrukt hebben | zullen verdrukt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verdrukt hebben | zou verdrukt hebben | zou/zoudt verdrukt hebben | zoudt verdrukt hebben | zou verdrukt hebben | zouden verdrukt hebben | zouden verdrukt hebben | zouden verdrukt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verdrukt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verdrukt | er is verdrukt | |||||||||
verleden | er werd verdrukt | er was verdrukt | |||||||||
toekomend | er zal verdrukt worden | er zal verdrukt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verdrukt worden | er zou verdrukt zijn | |||||||||
lijdende vorm verdrukt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verdrukt worden | verdrukt te worden | ||||||||
toekomend | verdrukt zullen worden | verdrukt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verdrukt zijn | verdrukt te zijn | ||||||||
toekomend | verdrukt zullen zijn | verdrukt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verdrukt | wordt verdrukt | wordt verdrukt | wordt verdrukt | wordt verdrukt | worden verdrukt | worden verdrukt | worden verdrukt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verdrukt | werd verdrukt | werd verdrukt | werdt verdrukt | werd verdrukt | werden verdrukt | werden verdrukt | werden verdrukt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verdrukt worden | zult verdrukt worden | zult verdrukt worden | zult verdrukt worden | zal verdrukt worden | zullen verdrukt worden | zullen verdrukt worden | zullen verdrukt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verdrukt worden | zou verdrukt worden | zou/zoudt verdrukt worden | zoudt verdrukt worden | zou verdrukt worden | zouden verdrukt worden | zouden verdrukt worden | zouden verdrukt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verdrukt | bent verdrukt | bent/is verdrukt | zijt verdrukt | is verdrukt | zijn verdrukt | zijn verdrukt | zijn verdrukt | |||
verleden (v.v.t.) | was verdrukt | was verdrukt | was verdrukt | waart verdrukt | was verdrukt | waren verdrukt | waren verdrukt | waren verdrukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verdrukt zijn | zult verdrukt zijn | zult verdrukt zijn | zult verdrukt zijn | zal verdrukt zijn | zullen verdrukt zijn | zullen verdrukt zijn | zullen verdrukt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verdrukt zijn | zou verdrukt zijn | zou/zoudt verdrukt zijn | zoudt verdrukt zijn | zou verdrukt zijn | zouden verdrukt zijn | zouden verdrukt zijn | zouden verdrukt zijn |