vervoeging van de bedrijvende vorm van vereffenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vereffenen | te vereffenen | ||||||||
toekomend | zullen vereffenen | te zullen vereffenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vereffend | te hebben vereffend | ||||||||
toekomend | vereffend zullen hebben | vereffend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vereffenend | vereffend | ev. vereffen |
mv. verouderd vereffent |
vereffene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vereffen | vereffent | vereffent | vereffent | vereffent | vereffenen | vereffenen | vereffenen | |||
verleden (o.v.t.) | vereffende | vereffende | vereffende | vereffende | vereffende | vereffenden | vereffenden | vereffenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vereffenen | zult/zal vereffenen | zult/zal vereffenen | zult vereffenen | zal vereffenen | zullen vereffenen | zullen vereffenen | zullen vereffenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vereffenen | zou vereffenen | zou(dt) vereffenen | zoudt vereffenen | zou vereffenen | zouden vereffenen | zouden vereffenen | zouden vereffenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vereffend | hebt vereffend | hebt/heeft vereffend | hebt vereffend | heeft vereffend | hebben vereffend | hebben vereffend | hebben vereffend | |||
verleden (v.v.t.) | had vereffend | had vereffend | had vereffend | hadt vereffend | had vereffend | hadden vereffend | hadden vereffend | hadden vereffend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vereffend hebben | zal/zult vereffend hebben | zult/zal vereffend hebben | zult vereffend hebben | zal vereffend hebben | zullen vereffend hebben | zullen vereffend hebben | zullen vereffend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vereffend hebben | zou vereffend hebben | zou/zoudt vereffend hebben | zoudt vereffend hebben | zou vereffend hebben | zouden vereffend hebben | zouden vereffend hebben | zouden vereffend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vereffend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vereffend | er is vereffend | |||||||||
verleden | er werd vereffend | er was vereffend | |||||||||
toekomend | er zal vereffend worden | er zal vereffend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vereffend worden | er zou vereffend zijn | |||||||||
lijdende vorm vereffend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vereffend worden | vereffend te worden | ||||||||
toekomend | vereffend zullen worden | vereffend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vereffend zijn | vereffend te zijn | ||||||||
toekomend | vereffend zullen zijn | vereffend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vereffend | wordt vereffend | wordt vereffend | wordt vereffend | wordt vereffend | worden vereffend | worden vereffend | worden vereffend | |||
verleden (o.v.t.) | werd vereffend | werd vereffend | werd vereffend | werdt vereffend | werd vereffend | werden vereffend | werden vereffend | werden vereffend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vereffend worden | zult vereffend worden | zult vereffend worden | zult vereffend worden | zal vereffend worden | zullen vereffend worden | zullen vereffend worden | zullen vereffend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vereffend worden | zou vereffend worden | zou/zoudt vereffend worden | zoudt vereffend worden | zou vereffend worden | zouden vereffend worden | zouden vereffend worden | zouden vereffend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vereffend | bent vereffend | bent/is vereffend | zijt vereffend | is vereffend | zijn vereffend | zijn vereffend | zijn vereffend | |||
verleden (v.v.t.) | was vereffend | was vereffend | was vereffend | waart vereffend | was vereffend | waren vereffend | waren vereffend | waren vereffend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vereffend zijn | zult vereffend zijn | zult vereffend zijn | zult vereffend zijn | zal vereffend zijn | zullen vereffend zijn | zullen vereffend zijn | zullen vereffend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vereffend zijn | zou vereffend zijn | zou/zoudt vereffend zijn | zoudt vereffend zijn | zou vereffend zijn | zouden vereffend zijn | zouden vereffend zijn | zouden vereffend zijn |