vervoeging van de bedrijvende vorm van vereren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vereren | te vereren | ||||||||
toekomend | zullen vereren | te zullen vereren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vereerd | te hebben vereerd | ||||||||
toekomend | vereerd zullen hebben | vereerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vererend | vereerd | ev. vereer |
mv. verouderd vereert |
verere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vereer | vereert | vereert | vereert | vereert | vereren | vereren | vereren | |||
verleden (o.v.t.) | vereerde | vereerde | vereerde | vereerde | vereerde | vereerden | vereerden | vereerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vereren | zult/zal vereren | zult/zal vereren | zult vereren | zal vereren | zullen vereren | zullen vereren | zullen vereren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vereren | zou vereren | zou(dt) vereren | zoudt vereren | zou vereren | zouden vereren | zouden vereren | zouden vereren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vereerd | hebt vereerd | hebt/heeft vereerd | hebt vereerd | heeft vereerd | hebben vereerd | hebben vereerd | hebben vereerd | |||
verleden (v.v.t.) | had vereerd | had vereerd | had vereerd | hadt vereerd | had vereerd | hadden vereerd | hadden vereerd | hadden vereerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vereerd hebben | zal/zult vereerd hebben | zult/zal vereerd hebben | zult vereerd hebben | zal vereerd hebben | zullen vereerd hebben | zullen vereerd hebben | zullen vereerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vereerd hebben | zou vereerd hebben | zou/zoudt vereerd hebben | zoudt vereerd hebben | zou vereerd hebben | zouden vereerd hebben | zouden vereerd hebben | zouden vereerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vereerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vereerd | er is vereerd | |||||||||
verleden | er werd vereerd | er was vereerd | |||||||||
toekomend | er zal vereerd worden | er zal vereerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vereerd worden | er zou vereerd zijn | |||||||||
lijdende vorm vereerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vereerd worden | vereerd te worden | ||||||||
toekomend | vereerd zullen worden | vereerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vereerd zijn | vereerd te zijn | ||||||||
toekomend | vereerd zullen zijn | vereerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vereerd | wordt vereerd | wordt vereerd | wordt vereerd | wordt vereerd | worden vereerd | worden vereerd | worden vereerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd vereerd | werd vereerd | werd vereerd | werdt vereerd | werd vereerd | werden vereerd | werden vereerd | werden vereerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vereerd worden | zult vereerd worden | zult vereerd worden | zult vereerd worden | zal vereerd worden | zullen vereerd worden | zullen vereerd worden | zullen vereerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vereerd worden | zou vereerd worden | zou/zoudt vereerd worden | zoudt vereerd worden | zou vereerd worden | zouden vereerd worden | zouden vereerd worden | zouden vereerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vereerd | bent vereerd | bent/is vereerd | zijt vereerd | is vereerd | zijn vereerd | zijn vereerd | zijn vereerd | |||
verleden (v.v.t.) | was vereerd | was vereerd | was vereerd | waart vereerd | was vereerd | waren vereerd | waren vereerd | waren vereerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vereerd zijn | zult vereerd zijn | zult vereerd zijn | zult vereerd zijn | zal vereerd zijn | zullen vereerd zijn | zullen vereerd zijn | zullen vereerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vereerd zijn | zou vereerd zijn | zou/zoudt vereerd zijn | zoudt vereerd zijn | zou vereerd zijn | zouden vereerd zijn | zouden vereerd zijn | zouden vereerd zijn |