vervoeging van de bedrijvende vorm van verkankeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkankeren | te verkankeren | ||||||||
toekomend | zullen verkankeren | te zullen verkankeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verkankerd | te hebben verkankerd | ||||||||
toekomend | verkankerd zullen hebben | verkankerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verkankerend | verkankerd | ev. verkanker |
mv. verouderd verkankert |
verkankere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verkanker | verkankert | verkankert | verkankert | verkankert | verkankeren | verkankeren | verkankeren | |||
verleden (o.v.t.) | verkankerde | verkankerde | verkankerde | verkankerde | verkankerde | verkankerden | verkankerden | verkankerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkankeren | zult/zal verkankeren | zult/zal verkankeren | zult verkankeren | zal verkankeren | zullen verkankeren | zullen verkankeren | zullen verkankeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkankeren | zou verkankeren | zou(dt) verkankeren | zoudt verkankeren | zou verkankeren | zouden verkankeren | zouden verkankeren | zouden verkankeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verkankerd | hebt verkankerd | hebt/heeft verkankerd | hebt verkankerd | heeft verkankerd | hebben verkankerd | hebben verkankerd | hebben verkankerd | |||
verleden (v.v.t.) | had verkankerd | had verkankerd | had verkankerd | hadt verkankerd | had verkankerd | hadden verkankerd | hadden verkankerd | hadden verkankerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkankerd hebben | zal/zult verkankerd hebben | zult/zal verkankerd hebben | zult verkankerd hebben | zal verkankerd hebben | zullen verkankerd hebben | zullen verkankerd hebben | zullen verkankerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkankerd hebben | zou verkankerd hebben | zou/zoudt verkankerd hebben | zoudt verkankerd hebben | zou verkankerd hebben | zouden verkankerd hebben | zouden verkankerd hebben | zouden verkankerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verkankerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verkankerd | er is verkankerd | |||||||||
verleden | er werd verkankerd | er was verkankerd | |||||||||
toekomend | er zal verkankerd worden | er zal verkankerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verkankerd worden | er zou verkankerd zijn | |||||||||
lijdende vorm verkankerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkankerd worden | verkankerd te worden | ||||||||
toekomend | verkankerd zullen worden | verkankerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verkankerd zijn | verkankerd te zijn | ||||||||
toekomend | verkankerd zullen zijn | verkankerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verkankerd | wordt verkankerd | wordt verkankerd | wordt verkankerd | wordt verkankerd | worden verkankerd | worden verkankerd | worden verkankerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verkankerd | werd verkankerd | werd verkankerd | werdt verkankerd | werd verkankerd | werden verkankerd | werden verkankerd | werden verkankerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkankerd worden | zult verkankerd worden | zult verkankerd worden | zult verkankerd worden | zal verkankerd worden | zullen verkankerd worden | zullen verkankerd worden | zullen verkankerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkankerd worden | zou verkankerd worden | zou/zoudt verkankerd worden | zoudt verkankerd worden | zou verkankerd worden | zouden verkankerd worden | zouden verkankerd worden | zouden verkankerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verkankerd | bent verkankerd | bent/is verkankerd | zijt verkankerd | is verkankerd | zijn verkankerd | zijn verkankerd | zijn verkankerd | |||
verleden (v.v.t.) | was verkankerd | was verkankerd | was verkankerd | waart verkankerd | was verkankerd | waren verkankerd | waren verkankerd | waren verkankerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkankerd zijn | zult verkankerd zijn | zult verkankerd zijn | zult verkankerd zijn | zal verkankerd zijn | zullen verkankerd zijn | zullen verkankerd zijn | zullen verkankerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkankerd zijn | zou verkankerd zijn | zou/zoudt verkankerd zijn | zoudt verkankerd zijn | zou verkankerd zijn | zouden verkankerd zijn | zouden verkankerd zijn | zouden verkankerd zijn |