vervoeging van de bedrijvende vorm van verkloten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkloten | te verkloten | ||||||||
toekomend | zullen verkloten | te zullen verkloten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verkloot | te hebben verkloot | ||||||||
toekomend | verkloot zullen hebben | verkloot te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verklotend | verkloot | ev. verkloot |
mv. verouderd verkloot |
verklote | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verkloot | verkloot | verkloot | verkloot | verkloot | verkloten | verkloten | verkloten | |||
verleden (o.v.t.) | verklootte | verklootte | verklootte | verklootte | verklootte | verklootten | verklootten | verklootten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkloten | zult/zal verkloten | zult/zal verkloten | zult verkloten | zal verkloten | zullen verkloten | zullen verkloten | zullen verkloten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkloten | zou verkloten | zou(dt) verkloten | zoudt verkloten | zou verkloten | zouden verkloten | zouden verkloten | zouden verkloten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verkloot | hebt verkloot | hebt/heeft verkloot | hebt verkloot | heeft verkloot | hebben verkloot | hebben verkloot | hebben verkloot | |||
verleden (v.v.t.) | had verkloot | had verkloot | had verkloot | hadt verkloot | had verkloot | hadden verkloot | hadden verkloot | hadden verkloot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkloot hebben | zal/zult verkloot hebben | zult/zal verkloot hebben | zult verkloot hebben | zal verkloot hebben | zullen verkloot hebben | zullen verkloot hebben | zullen verkloot hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkloot hebben | zou verkloot hebben | zou/zoudt verkloot hebben | zoudt verkloot hebben | zou verkloot hebben | zouden verkloot hebben | zouden verkloot hebben | zouden verkloot hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verkloot worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verkloot | er is verkloot | |||||||||
verleden | er werd verkloot | er was verkloot | |||||||||
toekomend | er zal verkloot worden | er zal verkloot zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verkloot worden | er zou verkloot zijn | |||||||||
lijdende vorm verkloot worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkloot worden | verkloot te worden | ||||||||
toekomend | verkloot zullen worden | verkloot te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verkloot zijn | verkloot te zijn | ||||||||
toekomend | verkloot zullen zijn | verkloot te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verkloot | wordt verkloot | wordt verkloot | wordt verkloot | wordt verkloot | worden verkloot | worden verkloot | worden verkloot | |||
verleden (o.v.t.) | werd verkloot | werd verkloot | werd verkloot | werdt verkloot | werd verkloot | werden verkloot | werden verkloot | werden verkloot | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkloot worden | zult verkloot worden | zult verkloot worden | zult verkloot worden | zal verkloot worden | zullen verkloot worden | zullen verkloot worden | zullen verkloot worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkloot worden | zou verkloot worden | zou/zoudt verkloot worden | zoudt verkloot worden | zou verkloot worden | zouden verkloot worden | zouden verkloot worden | zouden verkloot worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verkloot | bent verkloot | bent/is verkloot | zijt verkloot | is verkloot | zijn verkloot | zijn verkloot | zijn verkloot | |||
verleden (v.v.t.) | was verkloot | was verkloot | was verkloot | waart verkloot | was verkloot | waren verkloot | waren verkloot | waren verkloot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkloot zijn | zult verkloot zijn | zult verkloot zijn | zult verkloot zijn | zal verkloot zijn | zullen verkloot zijn | zullen verkloot zijn | zullen verkloot zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkloot zijn | zou verkloot zijn | zou/zoudt verkloot zijn | zoudt verkloot zijn | zou verkloot zijn | zouden verkloot zijn | zouden verkloot zijn | zouden verkloot zijn |