vervoeging van de bedrijvende vorm van vernagelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vernagelen | te vernagelen | ||||||||
toekomend | zullen vernagelen | te zullen vernagelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vernageld | te hebben vernageld | ||||||||
toekomend | vernageld zullen hebben | vernageld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vernagelend | vernageld | ev. vernagel |
mv. verouderd vernagelt |
vernagele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vernagel | vernagelt | vernagelt | vernagelt | vernagelt | vernagelen | vernagelen | vernagelen | |||
verleden (o.v.t.) | vernagelde | vernagelde | vernagelde | vernagelde | vernagelde | vernagelden | vernagelden | vernagelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vernagelen | zult/zal vernagelen | zult/zal vernagelen | zult vernagelen | zal vernagelen | zullen vernagelen | zullen vernagelen | zullen vernagelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vernagelen | zou vernagelen | zou(dt) vernagelen | zoudt vernagelen | zou vernagelen | zouden vernagelen | zouden vernagelen | zouden vernagelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vernageld | hebt vernageld | hebt/heeft vernageld | hebt vernageld | heeft vernageld | hebben vernageld | hebben vernageld | hebben vernageld | |||
verleden (v.v.t.) | had vernageld | had vernageld | had vernageld | hadt vernageld | had vernageld | hadden vernageld | hadden vernageld | hadden vernageld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vernageld hebben | zal/zult vernageld hebben | zult/zal vernageld hebben | zult vernageld hebben | zal vernageld hebben | zullen vernageld hebben | zullen vernageld hebben | zullen vernageld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vernageld hebben | zou vernageld hebben | zou/zoudt vernageld hebben | zoudt vernageld hebben | zou vernageld hebben | zouden vernageld hebben | zouden vernageld hebben | zouden vernageld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vernageld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vernageld | er is vernageld | |||||||||
verleden | er werd vernageld | er was vernageld | |||||||||
toekomend | er zal vernageld worden | er zal vernageld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vernageld worden | er zou vernageld zijn | |||||||||
lijdende vorm vernageld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vernageld worden | vernageld te worden | ||||||||
toekomend | vernageld zullen worden | vernageld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vernageld zijn | vernageld te zijn | ||||||||
toekomend | vernageld zullen zijn | vernageld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vernageld | wordt vernageld | wordt vernageld | wordt vernageld | wordt vernageld | worden vernageld | worden vernageld | worden vernageld | |||
verleden (o.v.t.) | werd vernageld | werd vernageld | werd vernageld | werdt vernageld | werd vernageld | werden vernageld | werden vernageld | werden vernageld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vernageld worden | zult vernageld worden | zult vernageld worden | zult vernageld worden | zal vernageld worden | zullen vernageld worden | zullen vernageld worden | zullen vernageld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vernageld worden | zou vernageld worden | zou/zoudt vernageld worden | zoudt vernageld worden | zou vernageld worden | zouden vernageld worden | zouden vernageld worden | zouden vernageld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vernageld | bent vernageld | bent/is vernageld | zijt vernageld | is vernageld | zijn vernageld | zijn vernageld | zijn vernageld | |||
verleden (v.v.t.) | was vernageld | was vernageld | was vernageld | waart vernageld | was vernageld | waren vernageld | waren vernageld | waren vernageld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vernageld zijn | zult vernageld zijn | zult vernageld zijn | zult vernageld zijn | zal vernageld zijn | zullen vernageld zijn | zullen vernageld zijn | zullen vernageld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vernageld zijn | zou vernageld zijn | zou/zoudt vernageld zijn | zoudt vernageld zijn | zou vernageld zijn | zouden vernageld zijn | zouden vernageld zijn | zouden vernageld zijn |