vervoeging van de bedrijvende vorm van verplanten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verplanten | te verplanten | ||||||||
toekomend | zullen verplanten | te zullen verplanten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verplant | te hebben verplant | ||||||||
toekomend | verplant zullen hebben | verplant te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verplantend | verplant | ev. verplant |
mv. verouderd verplant |
verplante | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verplant | verplant | verplant | verplant | verplant | verplanten | verplanten | verplanten | |||
verleden (o.v.t.) | verplantte | verplantte | verplantte | verplantte | verplantte | verplantten | verplantten | verplantten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verplanten | zult/zal verplanten | zult/zal verplanten | zult verplanten | zal verplanten | zullen verplanten | zullen verplanten | zullen verplanten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verplanten | zou verplanten | zou(dt) verplanten | zoudt verplanten | zou verplanten | zouden verplanten | zouden verplanten | zouden verplanten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verplant | hebt verplant | hebt/heeft verplant | hebt verplant | heeft verplant | hebben verplant | hebben verplant | hebben verplant | |||
verleden (v.v.t.) | had verplant | had verplant | had verplant | hadt verplant | had verplant | hadden verplant | hadden verplant | hadden verplant | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verplant hebben | zal/zult verplant hebben | zult/zal verplant hebben | zult verplant hebben | zal verplant hebben | zullen verplant hebben | zullen verplant hebben | zullen verplant hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verplant hebben | zou verplant hebben | zou/zoudt verplant hebben | zoudt verplant hebben | zou verplant hebben | zouden verplant hebben | zouden verplant hebben | zouden verplant hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verplant worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verplant | er is verplant | |||||||||
verleden | er werd verplant | er was verplant | |||||||||
toekomend | er zal verplant worden | er zal verplant zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verplant worden | er zou verplant zijn | |||||||||
lijdende vorm verplant worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verplant worden | verplant te worden | ||||||||
toekomend | verplant zullen worden | verplant te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verplant zijn | verplant te zijn | ||||||||
toekomend | verplant zullen zijn | verplant te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verplant | wordt verplant | wordt verplant | wordt verplant | wordt verplant | worden verplant | worden verplant | worden verplant | |||
verleden (o.v.t.) | werd verplant | werd verplant | werd verplant | werdt verplant | werd verplant | werden verplant | werden verplant | werden verplant | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verplant worden | zult verplant worden | zult verplant worden | zult verplant worden | zal verplant worden | zullen verplant worden | zullen verplant worden | zullen verplant worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verplant worden | zou verplant worden | zou/zoudt verplant worden | zoudt verplant worden | zou verplant worden | zouden verplant worden | zouden verplant worden | zouden verplant worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verplant | bent verplant | bent/is verplant | zijt verplant | is verplant | zijn verplant | zijn verplant | zijn verplant | |||
verleden (v.v.t.) | was verplant | was verplant | was verplant | waart verplant | was verplant | waren verplant | waren verplant | waren verplant | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verplant zijn | zult verplant zijn | zult verplant zijn | zult verplant zijn | zal verplant zijn | zullen verplant zijn | zullen verplant zijn | zullen verplant zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verplant zijn | zou verplant zijn | zou/zoudt verplant zijn | zoudt verplant zijn | zou verplant zijn | zouden verplant zijn | zouden verplant zijn | zouden verplant zijn |