vervoeging van de bedrijvende vorm van verplegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verplegen | te verplegen | ||||||||
toekomend | zullen verplegen | te zullen verplegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verpleegd | te hebben verpleegd | ||||||||
toekomend | verpleegd zullen hebben | verpleegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verplegend | verpleegd | ev. verpleeg |
mv. verouderd verpleegt |
verplege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verpleeg | verpleegt | verpleegt | verpleegt | verpleegt | verplegen | verplegen | verplegen | |||
verleden (o.v.t.) | verpleegde | verpleegde | verpleegde | verpleegde | verpleegde | verpleegden | verpleegden | verpleegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verplegen | zult/zal verplegen | zult/zal verplegen | zult verplegen | zal verplegen | zullen verplegen | zullen verplegen | zullen verplegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verplegen | zou verplegen | zou(dt) verplegen | zoudt verplegen | zou verplegen | zouden verplegen | zouden verplegen | zouden verplegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verpleegd | hebt verpleegd | hebt/heeft verpleegd | hebt verpleegd | heeft verpleegd | hebben verpleegd | hebben verpleegd | hebben verpleegd | |||
verleden (v.v.t.) | had verpleegd | had verpleegd | had verpleegd | hadt verpleegd | had verpleegd | hadden verpleegd | hadden verpleegd | hadden verpleegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verpleegd hebben | zal/zult verpleegd hebben | zult/zal verpleegd hebben | zult verpleegd hebben | zal verpleegd hebben | zullen verpleegd hebben | zullen verpleegd hebben | zullen verpleegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verpleegd hebben | zou verpleegd hebben | zou/zoudt verpleegd hebben | zoudt verpleegd hebben | zou verpleegd hebben | zouden verpleegd hebben | zouden verpleegd hebben | zouden verpleegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verpleegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verpleegd | er is verpleegd | |||||||||
verleden | er werd verpleegd | er was verpleegd | |||||||||
toekomend | er zal verpleegd worden | er zal verpleegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verpleegd worden | er zou verpleegd zijn | |||||||||
lijdende vorm verpleegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verpleegd worden | verpleegd te worden | ||||||||
toekomend | verpleegd zullen worden | verpleegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verpleegd zijn | verpleegd te zijn | ||||||||
toekomend | verpleegd zullen zijn | verpleegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verpleegd | wordt verpleegd | wordt verpleegd | wordt verpleegd | wordt verpleegd | worden verpleegd | worden verpleegd | worden verpleegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verpleegd | werd verpleegd | werd verpleegd | werdt verpleegd | werd verpleegd | werden verpleegd | werden verpleegd | werden verpleegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verpleegd worden | zult verpleegd worden | zult verpleegd worden | zult verpleegd worden | zal verpleegd worden | zullen verpleegd worden | zullen verpleegd worden | zullen verpleegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verpleegd worden | zou verpleegd worden | zou/zoudt verpleegd worden | zoudt verpleegd worden | zou verpleegd worden | zouden verpleegd worden | zouden verpleegd worden | zouden verpleegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verpleegd | bent verpleegd | bent/is verpleegd | zijt verpleegd | is verpleegd | zijn verpleegd | zijn verpleegd | zijn verpleegd | |||
verleden (v.v.t.) | was verpleegd | was verpleegd | was verpleegd | waart verpleegd | was verpleegd | waren verpleegd | waren verpleegd | waren verpleegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verpleegd zijn | zult verpleegd zijn | zult verpleegd zijn | zult verpleegd zijn | zal verpleegd zijn | zullen verpleegd zijn | zullen verpleegd zijn | zullen verpleegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verpleegd zijn | zou verpleegd zijn | zou/zoudt verpleegd zijn | zoudt verpleegd zijn | zou verpleegd zijn | zouden verpleegd zijn | zouden verpleegd zijn | zouden verpleegd zijn |