vervoeging van de bedrijvende vorm van versperren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | versperren | te versperren | ||||||||
toekomend | zullen versperren | te zullen versperren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben versperd | te hebben versperd | ||||||||
toekomend | versperd zullen hebben | versperd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
versperrend | versperd | ev. versper |
mv. verouderd verspert |
versperre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | versper | verspert | verspert | verspert | verspert | versperren | versperren | versperren | |||
verleden (o.v.t.) | versperde | versperde | versperde | versperde | versperde | versperden | versperden | versperden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal versperren | zult/zal versperren | zult/zal versperren | zult versperren | zal versperren | zullen versperren | zullen versperren | zullen versperren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou versperren | zou versperren | zou(dt) versperren | zoudt versperren | zou versperren | zouden versperren | zouden versperren | zouden versperren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb versperd | hebt versperd | hebt/heeft versperd | hebt versperd | heeft versperd | hebben versperd | hebben versperd | hebben versperd | |||
verleden (v.v.t.) | had versperd | had versperd | had versperd | hadt versperd | had versperd | hadden versperd | hadden versperd | hadden versperd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal versperd hebben | zal/zult versperd hebben | zult/zal versperd hebben | zult versperd hebben | zal versperd hebben | zullen versperd hebben | zullen versperd hebben | zullen versperd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou versperd hebben | zou versperd hebben | zou/zoudt versperd hebben | zoudt versperd hebben | zou versperd hebben | zouden versperd hebben | zouden versperd hebben | zouden versperd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm versperd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt versperd | er is versperd | |||||||||
verleden | er werd versperd | er was versperd | |||||||||
toekomend | er zal versperd worden | er zal versperd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou versperd worden | er zou versperd zijn | |||||||||
lijdende vorm versperd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | versperd worden | versperd te worden | ||||||||
toekomend | versperd zullen worden | versperd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | versperd zijn | versperd te zijn | ||||||||
toekomend | versperd zullen zijn | versperd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word versperd | wordt versperd | wordt versperd | wordt versperd | wordt versperd | worden versperd | worden versperd | worden versperd | |||
verleden (o.v.t.) | werd versperd | werd versperd | werd versperd | werdt versperd | werd versperd | werden versperd | werden versperd | werden versperd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal versperd worden | zult versperd worden | zult versperd worden | zult versperd worden | zal versperd worden | zullen versperd worden | zullen versperd worden | zullen versperd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou versperd worden | zou versperd worden | zou/zoudt versperd worden | zoudt versperd worden | zou versperd worden | zouden versperd worden | zouden versperd worden | zouden versperd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben versperd | bent versperd | bent/is versperd | zijt versperd | is versperd | zijn versperd | zijn versperd | zijn versperd | |||
verleden (v.v.t.) | was versperd | was versperd | was versperd | waart versperd | was versperd | waren versperd | waren versperd | waren versperd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal versperd zijn | zult versperd zijn | zult versperd zijn | zult versperd zijn | zal versperd zijn | zullen versperd zijn | zullen versperd zijn | zullen versperd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou versperd zijn | zou versperd zijn | zou/zoudt versperd zijn | zoudt versperd zijn | zou versperd zijn | zouden versperd zijn | zouden versperd zijn | zouden versperd zijn |