vervoeging van de bedrijvende vorm van verstrijken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verstrijken | te verstrijken | ||||||||
toekomend | zullen verstrijken | te zullen verstrijken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verstreken | te hebben verstreken | ||||||||
toekomend | verstreken zullen hebben | verstreken te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verstrijkend | verstreken | ev. verstrijk |
mv. verouderd verstrijkt |
verstrijke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verstrijk | verstrijkt | verstrijkt | verstrijkt | verstrijkt | verstrijken | verstrijken | verstrijken | |||
verleden (o.v.t.) | verstreek | verstreek | verstreek | verstreek | verstreek | verstreken | verstreken | verstreken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verstrijken | zult/zal verstrijken | zult/zal verstrijken | zult verstrijken | zal verstrijken | zullen verstrijken | zullen verstrijken | zullen verstrijken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verstrijken | zou verstrijken | zou(dt) verstrijken | zoudt verstrijken | zou verstrijken | zouden verstrijken | zouden verstrijken | zouden verstrijken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verstreken | hebt verstreken | hebt/heeft verstreken | hebt verstreken | heeft verstreken | hebben verstreken | hebben verstreken | hebben verstreken | |||
verleden (v.v.t.) | had verstreken | had verstreken | had verstreken | hadt verstreken | had verstreken | hadden verstreken | hadden verstreken | hadden verstreken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verstreken hebben | zal/zult verstreken hebben | zult/zal verstreken hebben | zult verstreken hebben | zal verstreken hebben | zullen verstreken hebben | zullen verstreken hebben | zullen verstreken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verstreken hebben | zou verstreken hebben | zou/zoudt verstreken hebben | zoudt verstreken hebben | zou verstreken hebben | zouden verstreken hebben | zouden verstreken hebben | zouden verstreken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verstreken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verstreken | er is verstreken | |||||||||
verleden | er werd verstreken | er was verstreken | |||||||||
toekomend | er zal verstreken worden | er zal verstreken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verstreken worden | er zou verstreken zijn | |||||||||
lijdende vorm verstreken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verstreken worden | verstreken te worden | ||||||||
toekomend | verstreken zullen worden | verstreken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verstreken zijn | verstreken te zijn | ||||||||
toekomend | verstreken zullen zijn | verstreken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verstreken | wordt verstreken | wordt verstreken | wordt verstreken | wordt verstreken | worden verstreken | worden verstreken | worden verstreken | |||
verleden (o.v.t.) | werd verstreken | werd verstreken | werd verstreken | werdt verstreken | werd verstreken | werden verstreken | werden verstreken | werden verstreken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verstreken worden | zult verstreken worden | zult verstreken worden | zult verstreken worden | zal verstreken worden | zullen verstreken worden | zullen verstreken worden | zullen verstreken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verstreken worden | zou verstreken worden | zou/zoudt verstreken worden | zoudt verstreken worden | zou verstreken worden | zouden verstreken worden | zouden verstreken worden | zouden verstreken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verstreken | bent verstreken | bent/is verstreken | zijt verstreken | is verstreken | zijn verstreken | zijn verstreken | zijn verstreken | |||
verleden (v.v.t.) | was verstreken | was verstreken | was verstreken | waart verstreken | was verstreken | waren verstreken | waren verstreken | waren verstreken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verstreken zijn | zult verstreken zijn | zult verstreken zijn | zult verstreken zijn | zal verstreken zijn | zullen verstreken zijn | zullen verstreken zijn | zullen verstreken zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verstreken zijn | zou verstreken zijn | zou/zoudt verstreken zijn | zoudt verstreken zijn | zou verstreken zijn | zouden verstreken zijn | zouden verstreken zijn | zouden verstreken zijn |