vervoeging van de bedrijvende vorm van verzilveren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzilveren | te verzilveren | ||||||||
toekomend | zullen verzilveren | te zullen verzilveren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verzilverd | te hebben verzilverd | ||||||||
toekomend | verzilverd zullen hebben | verzilverd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verzilverend | verzilverd | ev. verzilver |
mv. verouderd verzilvert |
verzilvere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verzilver | verzilvert | verzilvert | verzilvert | verzilvert | verzilveren | verzilveren | verzilveren | |||
verleden (o.v.t.) | verzilverde | verzilverde | verzilverde | verzilverde | verzilverde | verzilverden | verzilverden | verzilverden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzilveren | zult/zal verzilveren | zult/zal verzilveren | zult verzilveren | zal verzilveren | zullen verzilveren | zullen verzilveren | zullen verzilveren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzilveren | zou verzilveren | zou(dt) verzilveren | zoudt verzilveren | zou verzilveren | zouden verzilveren | zouden verzilveren | zouden verzilveren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verzilverd | hebt verzilverd | hebt/heeft verzilverd | hebt verzilverd | heeft verzilverd | hebben verzilverd | hebben verzilverd | hebben verzilverd | |||
verleden (v.v.t.) | had verzilverd | had verzilverd | had verzilverd | hadt verzilverd | had verzilverd | hadden verzilverd | hadden verzilverd | hadden verzilverd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzilverd hebben | zal/zult verzilverd hebben | zult/zal verzilverd hebben | zult verzilverd hebben | zal verzilverd hebben | zullen verzilverd hebben | zullen verzilverd hebben | zullen verzilverd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzilverd hebben | zou verzilverd hebben | zou/zoudt verzilverd hebben | zoudt verzilverd hebben | zou verzilverd hebben | zouden verzilverd hebben | zouden verzilverd hebben | zouden verzilverd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verzilverd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verzilverd | er is verzilverd | |||||||||
verleden | er werd verzilverd | er was verzilverd | |||||||||
toekomend | er zal verzilverd worden | er zal verzilverd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verzilverd worden | er zou verzilverd zijn | |||||||||
lijdende vorm verzilverd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzilverd worden | verzilverd te worden | ||||||||
toekomend | verzilverd zullen worden | verzilverd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verzilverd zijn | verzilverd te zijn | ||||||||
toekomend | verzilverd zullen zijn | verzilverd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verzilverd | wordt verzilverd | wordt verzilverd | wordt verzilverd | wordt verzilverd | worden verzilverd | worden verzilverd | worden verzilverd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verzilverd | werd verzilverd | werd verzilverd | werdt verzilverd | werd verzilverd | werden verzilverd | werden verzilverd | werden verzilverd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzilverd worden | zult verzilverd worden | zult verzilverd worden | zult verzilverd worden | zal verzilverd worden | zullen verzilverd worden | zullen verzilverd worden | zullen verzilverd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzilverd worden | zou verzilverd worden | zou/zoudt verzilverd worden | zoudt verzilverd worden | zou verzilverd worden | zouden verzilverd worden | zouden verzilverd worden | zouden verzilverd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verzilverd | bent verzilverd | bent/is verzilverd | zijt verzilverd | is verzilverd | zijn verzilverd | zijn verzilverd | zijn verzilverd | |||
verleden (v.v.t.) | was verzilverd | was verzilverd | was verzilverd | waart verzilverd | was verzilverd | waren verzilverd | waren verzilverd | waren verzilverd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzilverd zijn | zult verzilverd zijn | zult verzilverd zijn | zult verzilverd zijn | zal verzilverd zijn | zullen verzilverd zijn | zullen verzilverd zijn | zullen verzilverd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzilverd zijn | zou verzilverd zijn | zou/zoudt verzilverd zijn | zoudt verzilverd zijn | zou verzilverd zijn | zouden verzilverd zijn | zouden verzilverd zijn | zouden verzilverd zijn |