vervoeging van de bedrijvende vorm van vindiceren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vindiceren | te vindiceren | ||||||||
toekomend | zullen vindiceren | te zullen vindiceren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevindiceerd | te hebben gevindiceerd | ||||||||
toekomend | gevindiceerd zullen hebben | gevindiceerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vindicerend | gevindiceerd | ev. vindiceer |
mv. verouderd vindiceert |
vindicere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vindiceer | vindiceert | vindiceert | vindiceert | vindiceert | vindiceren | vindiceren | vindiceren | |||
verleden (o.v.t.) | vindiceerde | vindiceerde | vindiceerde | vindiceerde | vindiceerde | vindiceerden | vindiceerden | vindiceerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vindiceren | zult/zal vindiceren | zult/zal vindiceren | zult vindiceren | zal vindiceren | zullen vindiceren | zullen vindiceren | zullen vindiceren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vindiceren | zou vindiceren | zou(dt) vindiceren | zoudt vindiceren | zou vindiceren | zouden vindiceren | zouden vindiceren | zouden vindiceren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevindiceerd | hebt gevindiceerd | hebt/heeft gevindiceerd | hebt gevindiceerd | heeft gevindiceerd | hebben gevindiceerd | hebben gevindiceerd | hebben gevindiceerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevindiceerd | had gevindiceerd | had gevindiceerd | hadt gevindiceerd | had gevindiceerd | hadden gevindiceerd | hadden gevindiceerd | hadden gevindiceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevindiceerd hebben | zal/zult gevindiceerd hebben | zult/zal gevindiceerd hebben | zult gevindiceerd hebben | zal gevindiceerd hebben | zullen gevindiceerd hebben | zullen gevindiceerd hebben | zullen gevindiceerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevindiceerd hebben | zou gevindiceerd hebben | zou/zoudt gevindiceerd hebben | zoudt gevindiceerd hebben | zou gevindiceerd hebben | zouden gevindiceerd hebben | zouden gevindiceerd hebben | zouden gevindiceerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevindiceerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevindiceerd | er is gevindiceerd | |||||||||
verleden | er werd gevindiceerd | er was gevindiceerd | |||||||||
toekomend | er zal gevindiceerd worden | er zal gevindiceerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevindiceerd worden | er zou gevindiceerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevindiceerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevindiceerd worden | gevindiceerd te worden | ||||||||
toekomend | gevindiceerd zullen worden | gevindiceerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevindiceerd zijn | gevindiceerd te zijn | ||||||||
toekomend | gevindiceerd zullen zijn | gevindiceerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevindiceerd | wordt gevindiceerd | wordt gevindiceerd | wordt gevindiceerd | wordt gevindiceerd | worden gevindiceerd | worden gevindiceerd | worden gevindiceerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevindiceerd | werd gevindiceerd | werd gevindiceerd | werdt gevindiceerd | werd gevindiceerd | werden gevindiceerd | werden gevindiceerd | werden gevindiceerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevindiceerd worden | zult gevindiceerd worden | zult gevindiceerd worden | zult gevindiceerd worden | zal gevindiceerd worden | zullen gevindiceerd worden | zullen gevindiceerd worden | zullen gevindiceerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevindiceerd worden | zou gevindiceerd worden | zou/zoudt gevindiceerd worden | zoudt gevindiceerd worden | zou gevindiceerd worden | zouden gevindiceerd worden | zouden gevindiceerd worden | zouden gevindiceerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevindiceerd | bent gevindiceerd | bent/is gevindiceerd | zijt gevindiceerd | is gevindiceerd | zijn gevindiceerd | zijn gevindiceerd | zijn gevindiceerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevindiceerd | was gevindiceerd | was gevindiceerd | waart gevindiceerd | was gevindiceerd | waren gevindiceerd | waren gevindiceerd | waren gevindiceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevindiceerd zijn | zult gevindiceerd zijn | zult gevindiceerd zijn | zult gevindiceerd zijn | zal gevindiceerd zijn | zullen gevindiceerd zijn | zullen gevindiceerd zijn | zullen gevindiceerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevindiceerd zijn | zou gevindiceerd zijn | zou/zoudt gevindiceerd zijn | zoudt gevindiceerd zijn | zou gevindiceerd zijn | zouden gevindiceerd zijn | zouden gevindiceerd zijn | zouden gevindiceerd zijn |