vlak

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord vlak. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord vlak, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je vlak in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord vlak is hier. De definitie van het woord vlak zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanvlak, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘platte kant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1561
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vlak vlakker vlakst
verbogen vlakke vlakkere vlakste
partitief vlaks vlakkers -

Bijvoeglijk naamwoord

vlak

  1. zonder bergen of dalen
    • Dat was een vlakke weg. 
     Vooraf had ik best aardig getraind, maar het vlakke Nederland had mij absoluut niet voorbereid op deze omstandigheden.
     Het hielp enorm dat de trail in Oregon opvallend veel vlakker was dan in Californië.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord vlak vlakken
verkleinwoord vlakje vlakjes

Zelfstandig naamwoord

het vlako

  1. (wiskunde) een verzameling punten die twee dimensies vult
    • Hij kon enkel grote vlakken inkleuren. 
  2. zonder hoogte- en dieptepunten
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

vlak

  1. op vlakke wijze
    • Hij had het glas niet vlak neergezet en het viel daardoor om. 
  2. versterkend: in de onmiddellijke omgeving
    • Het huis staat vlak naast een winkel en vlak bij een park. 
     Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen.
  3. helemaal
    • Mensen denken verschillend over dit plan, maar ik ben er vlak voor. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
vlakken

vlak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlakken
    • Ik vlak. 
  2. gebiedende wijs van vlakken
    • Vlak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlakken
    • Vlak je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Bosnisch

Zelfstandig naamwoord

vlak m

  1. (verkeer) trein


Kroatisch

Zelfstandig naamwoord

vlak m

  1. (verkeer) trein


Servisch

Zelfstandig naamwoord

vlak m

  1. (verkeer) trein
Schrijfwijzen


Servo-Kroatisch

Zelfstandig naamwoord

vlak m

  1. (verkeer) trein


Sloveens

Zelfstandig naamwoord

vlak m

  1. (verkeer) trein


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

vlak m

  1. (verkeer) trein

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlak

Zelfstandig naamwoord

vlak monbezield

  1. (spoorwegen) trein
Verbuiging
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen

Meer informatie